Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-07-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2017:153
Zaaknummer
17-443/DB/OB
Inhoudsindicatie
Niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door geen klacht in te dienen bij EHRM en niet gebleken dat verweerster IND heeft beschermd. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 14 juli 2017
in de zaak 17-443/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 12 juni 2017 met kenmerk 48|16|137K, door de raad ontvangen op 13 juni 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Verweerster heeft klager, die de Armeense nationaliteit heeft, zijn Georgische echtgenote en hun kinderen in 2011 bijgestaan in een asielprocedure. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, verklaarde bij uitspraak van 4 november 2011 het beroep tegen het besluit namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna de IND) van 10 oktober 2011 ongegrond. Nadat verweerster namens klager op 11 november 2011 hoger beroep had ingesteld tegen deze uitspraak heeft klager verweerster bericht dat hij een andere advocaat in de arm had genomen, mr. K. Verweerster heeft klagers dossier na afloop van de hoger beroepsprocedure aan mr. K. overgedragen.
1.2 Verweerster heeft na maart 2012 niet meer van klager vernomen. Op 3 juli 2012 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State afwijzend op het door verweerster namens klager ingestelde hoger beroep beslist, waarmee het besluit van de Staatssecretaris van 11 oktober 2011 onaantastbaar is geworden. Verweerster heeft de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juli 2012 toegestuurd aan klager alsook aan mr. K. Met mr. K is over de uitspraak gecommuniceerd. Klager heeft niet gereageerd op verweersters uitnodiging de uitspraak van 3 juli 2012 te bespreken en een eventueel bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in te dienen klacht. Mr. K heeft vervolgens voor klager diverse andere verblijfsrechtelijke procedures aanhangig gemaakt.
1.3 Klager is op 6 april 2013 uitgezet naar Georgië.
1.4 Klager is op 2 november 2013 opnieuw Nederland in gereisd en heeft op 6 november 2013 asiel aangevraagd in Nederland, welke aanvraag is afgewezen. Klager heeft zich opnieuw tot verweerster gewend met het verzoek hem bij te staan in de beroepsprocedure. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, heeft op 29 december 2015 afwijzend op het beroep beslist. Klager werd –als echtgenoot van een Georgische staatsburger – geacht in Georgië voldoende bescherming te krijgen in de zin van artikel 31, aanhef tweede lid, onder h juncto artikel 30, eerste lid onder d (oud) Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak d.d. 18 april 2016 de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.5 Klager heeft op 28 september 2016 een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
geen klacht heeft ingediend bij het EHRM terwijl zij wist dat artikel 30 Vw ten onrechte is toegepast en daarmee de IND beschermt.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft klager naar behoren bijgestaan. Er is in de beschikking van 10 oktober 2011 van de IND geen onjuiste toepassing gegeven aan de artikelen 31 jo. 30 Vw. Verweerster vermoedt dat klager verwijst naar het thans geldende, bij wet van 18 juli 2015 gewijzigde, artikel. 30 Vw dat de buiten behandeling stelling van aanvragen van vreemdelingen betreft afkomstig uit een zogenaamd ‘Dublinland’. Er is terecht toepassing gegeven aan de indertijd geldende regelgeving, zijnde artikelen 31 jo. 30 Vw (oud).
3.2 Het indienen van een klacht bij het EHRM is zinloos. Verweerster heeft klager verschillende keren per email verzocht om een afspraak te maken zodat zij nogmaals middels een tolk kon uitleggen waarom zij vond en vindt dat doorprocederen bij het EHRM geen enkele kans van slagen heeft. Zij heeft klager er verschillende keren op gewezen dat zij geen klacht bij het EHRM zal indienen en zij heeft hem duidelijk gemaakt dat hij, indien hij dat wenst, ook zelf een klacht bij het EHRM kan indienen of zich tot een andere advocaat kan wenden. Verweerster heeft de IND niet beschermd.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De voorzitter zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.
4.2 Klager verwijt verweerster dat zij geen klacht heeft ingediend bij het EHRM terwijl zij wist dat in klagers zaak ten onrechte toepassing was gegeven aan artikel 30 Vw. Verweerster heeft dit verwijt gemotiveerd weersproken, in welk kader zij heeft uiteengezet dat in de beschikking van 10 oktober 2011 van de IND in haar visie terecht was verwezen naar artikel 30 Vw (oud) en dat het indienen van een klacht bij het EHRM niet zinvol was. In het licht van het door verweerster gevoerde gemotiveerde verweer acht de voorzitter het advies van verweerster aan klager begrijpelijk. Het is de taak van een advocaat om de proceskansen in te schatten en op grond daarvan te adviseren. Een negatief advies ten aanzien van het indienen van een klacht bij het EHRM valt verweerster tuchtrechtelijk niet aan te rekenen. Het stond klager vrij zich tot een andere advocaat te wenden voor een second opinion. Van het feit dat verweerster geen klacht heeft ingediend bij het EHRM kan verweerster naar het oordeel van de voorzitter dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.
4.3 Verweerster heeft het verwijt van klager, dat zij de IND heeft beschermd, uitdrukkelijk weersproken. Verweerster heeft uiteengezet dat en op welke wijze zij de belangen van klager heeft behartigd. De voorzitter is van oordeel dat uit de overgelegde stukken geenszins is gebleken dat verweerster de IND heeft beschermd. Het enkele feit dat verweerster geen klacht bij het EHRM heeft ingediend maakt dit niet anders.
4.4 Gelet op het voorgaande zal de voorzitter de klacht met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door M.M.T. Coenegracht, voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier op 14 juli 2017.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 14 juli 2017
verzonden aan:
- klager
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant
Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch.
Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven.
De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.
Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:
a. Per post
Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad.
Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:
Postbus 1190, 4801 BD Breda
b. Bezorging
De griffie is gevestigd in het gerechtsgebouw, Sluissingel 20, Breda
c. Per fax
Het faxnummer van de raad van discipline is
088-2053737
Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.
Informatie ook op raadvandiscipline.nl