Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-03-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2017:110
Zaaknummer
16-994
Inhoudsindicatie
Een advocaat behoort een rechterlijke uitspraak met zijn cliënt te bespreken en hem/haar te adviseren over de kansen en mogelijkheden in hoger beroep. Het feit dat de advocaat heeft laten weten hoger beroep kansloos te vinden is onvoldoende om er van uit te gaan dat de cliënt dan ook geen hoger beroep wenst. Ook het feit dat de cliënt niet expliciet heeft laten weten hoger beroep wenst is voldoende.
Uitspraak
Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 27 maart 2017
in de zaak 16-994
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij e-mail van 8 maart 2016 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 21 oktober 2016, met kenmerk 2016 KNN038, door de raad ontvangen op 24 oktober 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 januari 2017 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- het van de deken ontvangen dossier.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.1 Klaagster genoot een WWB-uitkering (Wet werk en bijstand) van de gemeente H. Op verdenking van samenwoning van klaagster met de heer J. die een uitkering van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) ontving, heeft de gemeente H. een onderzoek ingesteld.
2.2 Klaagster is vervolgd op verdenking van overtreding van artikel 225b van het Wetboek van Strafrecht. Verweerder heeft klaagster bijgestaan op de zitting van de politierechter. Klaagster is vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
2.3 De gemeente H. heeft van klaagster de ten onrechte genoten uitkering teruggevorderd. Tegen deze beslissing heeft klaagster bezwaar gemaakt, in welke procedure zij is bijgestaan door mr. P. destijds ook advocaat te H.
2.4 Na ongegrondverklaring is er beroep bij de rechtbank ingesteld. Hangende deze procedure heeft verweerder de zaak van Mr. P. overgenomen.
2.5 Bij beslissing van 26 juni 2012 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep ingesteld.
2.6 Met de gemeente H. heeft klaagster een betalingsregeling getroffen, waarbij zij € 30,- per maand betaalt.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerder heeft verzuimd, ondanks opdracht van klaagster daartoe, hoger beroep in te stellen tegen de beslissing van de rechtbank van 26 juni 2012, terwijl hij klaagster in de veronderstelling heeft gelaten dat hij dat wel had gedaan. Nadat klaagster om bewijs van het hoger beroep had gevraagd, gaf verweerder toe dat hij dat geen hoger beroep had ingesteld. De brief van 27 juni 2012 waaraan verweerder refereert, heeft zij nooit ontvangen.
b) verweerder, op verzoeken van klaagster om haar kopieën uit haar dossier te doen toekomen, niet heeft gereageerd. Klaagster heeft verweerder herhaaldelijk verzocht haar hierover terug te bellen, maar dat heeft verweerder niet gedaan. Verweerder heeft uiteindelijk een stuk van een andere cliënt aan klaagster gestuurd.
c) verweerder klaagster niet juist heeft geïnformeerd over de mogelijkheid van kwijtschelding door de gemeente H. van het van klaagster teruggevorderde bedrag aan onterecht ontvangen uitkeringen.
d) verweerder medio oktober 2015 ten behoeve van klaagster telefonisch met de gemeente H. heeft afgesproken dat hij, met stukken onderbouwd, een verzoek tot kwijtschelding zou indienen. Dat heeft hij niet gedaan. Eerst na indiening van deze klacht heeft verweerder op 9 maart 2016 per e-mail een dergelijk verzoek gedaan.
e) verweerder klaagster niet rechtstreeks en direct heeft geïnformeerd over de inhoud van de mail van 14 maart 2016 van de gemeente H. inzake de stopzetting van de terugbetalingsregeling ad € 30,- per maand. Klaagster heeft hiervan eerst in de klachtprocedure kennis genomen door middel van de brief van verweerder van 10 augustus 2016 aan de deken.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft aangevoerd dat hij klaagster in zijn brief van 27 juni 2012 heeft afgeraden hoger beroep in te stellen omdat hij dat kansloos achtte. Tijdens de diverse gesprekken met klaagster is niet gesproken over het instellen van hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
4.2 De gemeente H. heeft met klaagster een terugbetalingsregeling van € 30,- per maand afgesproken. Omdat klaagster daarmee onder de voor haar geldende beslagvrije voet kwam, heeft verweerder de gemeente verzocht die regeling stop te zetten. Hiermee heeft de gemeente bij mail van 14 maart 2016 ingestemd.
5 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
5.1 Vast staat dat geen hoger beroep is ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank [plaats] van 26 juni 2012. Dit betreft de terugvordering van de ten onrechte door klaagster genoten uitkering. Klaagster stelt dat zij aan verweerder heeft laten weten dat zij hoger beroep wilde instellen, terwijl verweerder heeft aangevoerd dat hij bij brief van 27 juni 2012 aan klaagster heeft bericht dat een dergelijk beroep kansloos was en dat hij dat afraadde. Volgens klaagster heeft zij deze brief nooit heeft ontvangen en verkeerde zij in de veronderstelling dat verweerder hoger beroep had ingesteld. Pas zeer recent heeft klaagster begrepen dat dat niet was gebeurd.
Wel heeft verweerder ter zitting erkend dat klaagster nimmer heeft laten weten dat zij afzag van het instellen van hoger beroep. Volgens hem is die discussie blijven “hangen”. De focus lag op de kwestie van de terugvordering van de ten onrechte genoten uitkering en op de vraag of dat via kwijtschelding zou kunnen, zo stelt verweerder.
5.2 Het had, naar het oordeel van de raad, op de weg van verweerder gelegen om de uitspraak van de rechtbank [plaats] van 26 juni 2012 met klaagster te bespreken en haar te adviseren over de kansen en mogelijkheden in hoger beroep. Dat is bij uitstek de taak van de advocaat. Daar klaagster stelt dat zij nimmer heeft laten weten geen hoger beroep te willen instellen, hetgeen door verweerder niet is betwist, is de raad van oordeel dat verweerder tekortgeschoten is in de dienstverlening. De vraag of klaagster nu wel of niet de brief van 27 juni 2012 heeft ontvangen maakt dat niet anders. Immers daaruit blijkt alleen dat verweerder hoger beroep kansloos acht en niet dat klaagster ermee heeft ingestemd dat geen hoger beroep werd ingesteld. Dit klachtonderdeel is gegrond.
Ad klachtonderdeel b)
5.3 Het in dit klachtonderdeel gestelde is niet komen vast te staan. Verweerder ontkent het gestelde, terwijl klaagster geen stukken heeft overgelegd, noch anderszins aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder niet heeft gereageerd op het verzoek om toezending van kopieën.
Het feit dat verweerder een verkeerde bijlage heeft gestuurd, is slordig, maar klaagster heeft daarvan geen nadeel ondervonden. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Ad klachtonderdeel c en d)
5.4 De raad ziet aanleiding deze beide klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen. Niet is komen vast te staan dat verweerder klaagster niet juist heeft geïnformeerd over de mogelijkheid van kwijtschelding door de gemeente H. van het door klaagster verschuldigde bedrag. Klaagster heeft dit gesteld maar geen stukken overgelegd waaruit dat blijkt, terwijl verweerder het gestelde heeft betwist. Evenmin is komen vast te staan dat verweerder met de gemeente H. heeft afgesproken dat hij met stukken onderbouwd een verzoek tot kwijtschelding zou indienen ten behoeve van klaagster.
Ad klachtonderdeel e)
5.5 Vast staat, naar het oordeel van de raad, dat verweerder klaagster niet rechtstreeks en direct heeft geïnformeerd over de inhoud van de mail van de gemeente van 14 maart 2016 over de stopzetting van de terugbetalingsregeling ad € 30,- per maand. Gebleken is dat klaagster eerst uit de brief van 10 augustus 2016 van verweerder aan de deken heeft kunnen afleiden dat de terugbetalingsregeling was stop gezet. Dit is een ernstige tekortkoming van verweerder die zijn cliënt onmiddellijk over dergelijke belangrijke informatie had behoren te informeren. Dit klachtonderdeel is gegrond.
Tot slot
5.6 Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat het hiervoor onder 3.1a en 3.1e gestelde is komen vast te staan. Daarmee oordeelt de raad de klachtonderdelen
a en f gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 De raad is van oordeel, gelet op eerdere gegrond verklaarde klachten tegen verweerder en de ernst van deze klacht, te weten dat met de cliënt niet duidelijk is gesproken over het al dan niet instellen van hoger beroep, onderstaande maatregel passend en geboden is.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.
7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,00 aan reiskosten.
7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen a en f gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen b, c, d en e ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 50,00 aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;
Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. E. van Asselt-Pronk, P.H.F. Yspeert, A.H. Lanting, M.A. Pasma, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 maart 2017.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 27 maart 2017