Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-03-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2017:109

Zaaknummer

16-486

Inhoudsindicatie

Een advocaat dient adequaat te reageren op een verzoek om rechtsbijstand in een bepaalde zaak. In het onderhavige geval moest voor de advocaat duidelijk zijn dat de cliënt enige haast had bij het indienen van een verzoekschrift tot vaststelling van kinderalimentatie. Toen duidelijk werd dat de cliënt ervan uit ging dat het verzoekschrift al bij de rechtbank was ingediend, heeft de advocaat niet meteen gereageerd en ook geen verzoekschrift ingediend maar alleen op enigerlei moment een afspraak gemaakt voor een bespreking die 2 maanden later zou plaatsvinden. Klacht is deels gegrond; waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 27 maart 2017

in de zaak 16-486

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

tegen

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 23 november 2015 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement  Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 23 mei 2016, met kenmerk 2015 KNN178, door de raad ontvangen op 26 mei 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 januari 2017 in aanwezigheid van klaagster en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klaagster heeft zich op 21 april 2015 telefonisch tot verweerster gewend in verband met een voorgenomen echtscheiding en met de vraag op welk bedrag aan kinderalimentatie zij aanspraak zou kunnen maken.

2.2    In mei 2015 heeft klaagster per e-mail de gevraagde gegevens aan verweerster gestuurd.

2.3    Bij e-mail van 11 juni 2015 heeft verweerster klaagster de alimentatieberekening doen toekomen.

2.4    Bij e-mail van 28 juli 2015 heeft klaagster verweerster gevraagd of er een verzoek bij de rechter was ingediend.

2.5    De communicatie tussen klaagster en verweerster is per telefoon en per e-mail verlopen.

2.6    Klaagster zou op 16 september 2015 bij verweerster op kantoor komen om het opstarten van de procedure te bespreken.

2.7    Bij e-mail van 15 september 2015 heeft klaagster verweerster laten weten dat zij een andere advocaat in de arm had genomen.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)      verweerster het verzoek van klaagster om vaststelling van kinderalimentatie niet voortvarend heeft  behandeld;

b)      verweerster niet bereikbaar was en zelden of nooit reageerde op telefonische of schriftelijke verzoeken van klaagster.

Toelichting

3.2    Na het eerste telefonische contact op 21 april 2015, heeft klaagster op 2 mei 2015 verweerster de gevraagde gegevens doen toekomen. Omdat klaagster geen reactie ontving, heeft zij verscheidene keren geprobeerd verweerster te bereiken. Eerst op

11 juni 2015 heeft klaagster de alimentatieberekening per e-mail ontvangen, waarna zij telefonisch contact met verweerster heeft gehad. Tijdens het telefoongesprek heeft verweerster toegezegd onmiddellijk een verzoekschrift inzake alimentatie bij de rechtbank in te dienen.

3.3    Vervolgens hoorde klaagster weer lange tijd niets van verweerster. Klaagster heeft wederom getracht telefonisch en per e-mail in contact met verweerster te komen, echter zonder succes. Uiteindelijk is klaagster door de secretaresse van verweerster gebeld en is er een afspraak gemaakt voor 16 september 2015. In dat telefoongesprek heeft klaagster gevraagd of verweerster intussen een verzoekschrift bij de rechtbank had ingediend. Omdat de secretaresse dat niet wist, heeft klaagster gevraagd haar met spoed hierover te informeren. Toen klaagster daarop niets hoorde, heeft zij een andere advocaat ingeschakeld en de afspraak van 16 september 2015 met afgezegd. Op 23 september 2015 heeft klaagster een klacht bij verweerster ingediend en haar gevraagd om een tegemoetkoming vanwege niet-ontvangen kinderalimentatie. Hierop heeft klaagster geen reactie ontvangen. Verweerster is ernstig tekortgeschoten. Hierdoor is  klaagster 6 tot 7 maanden kinderalimentatie misgelopen.

4    VERWEER

4.1    Verweerster ontkent dat zij heeft toegezegd een verzoekschrift bij de rechtbank in te dienen, zonder dat zij kennis had gemaakt met klaagster.

4.2    Het eerste contact met  klaagster vond telefonisch plaats, toen verweerster op weg was naar een zitting. Klaagster heeft verweerster gevraagd om een alimentatieberekening te maken met het oog op een eventuele scheiding. Uit dat gesprek heeft verweerster begrepen dat klaagster wilde proberen in onderling overleg met haar partner tot afspraken te komen. Na ontvangst van de financiële gegevens in mei 2015 heeft verweerster de nodige berekeningen gemaakt en deze per e-mail van 11 juni 2015 aan klaagster gestuurd, met de opmerking dat het verweerster verstandig leek over de berekening telefonisch contact te hebben. Na diverse pogingen over en weer hebben verweerster en klaagster elkaar uiteindelijk gesproken. Verweerster heeft in dat gesprek onder meer aangegeven dat er werd gewacht op een uitspraak van de Hoge Raad inzake de berekening van alimentatie.

4.3    Toen klaagster op enig moment aangaf een procedure te willen starten heeft verweerster klaagster uitgenodigd voor een kennismaking/intakegesprek bij haar op kantoor. Zij had immers alleen nog maar via de telefoon en per e-mail met klaagster gecommuniceerd.  Eerst na een intakegesprek, waarin onder andere de identiteit van de cliënt kan worden vastgesteld, kan er een procedure worden gestart en wordt er een (zeer uitgebreide) bevestigingsbrief  aan de cliënt gestuurd. Klaagster heeft de afspraak voor het intakegesprek afgezegd en is naar een andere advocaat gegaan. Het valt verweerster niet te verwijten dat zij geen procedure is gestart. Verweerster heeft klaagster alleen de werkzaamheden voor het opstellen van de - naar haar oordeel juiste - alimentatieberekening in rekening gebracht. Verweerster betreurt de gang van zaken. Het telefonisch contact met klaagster heeft zij altijd als erg plezierig ervaren.

 

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    Vaststaat dat het eerste telefonische contact tussen klaagster en verweerster plaatsvond op 21 april 2015 en dat verweerster een alimentatieberekening zou maken in verband met een eventuele echtscheiding. De berekening heeft klaagster op 11 juni 2015 ontvangen. Partijen verschillen over de vraag of klaagster, na ontvangst van de alimentatieberekening op 11 juni 2015, al heeft gevraagd onmiddellijk een verzoekschrift inzake alimentatie bij de rechtbank in te dienen. Klaagster stelt dat zij dat in een telefoongesprek naar aanleiding van de ontvangen berekening vlak na 11 juni 2015 heeft gedaan, terwijl verweerster stelt dat klaagster dat pas in een later stadium heeft gevraagd. Verweerster zou toen bovendien hebben meegedeeld dat zij eerst persoonlijk contact met klaagster wilde hebben, terwijl ook nog gewacht moest worden op een uitspraak van de Hoge Raad inzake de berekening van alimentatie. De vraag is of verweerster jegens klaagster, als cliënte, heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

5.2    Voor beantwoording van de vraag is het volgende van belang. Van verweerster mag worden verwacht dat zij handelt volgens de normen die binnen de beroepsgroep als professionele standaard gelden. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.3    In het onderhavige geval is aan verweerster op 21 april 2015 opdracht gegeven een alimentatieberekening te maken. Niet vaststaat op welke datum er na 11 juni 2015 telefonisch contact is geweest tussen klaagster en verweerster, maar in ieder geval staat wel vast, zoals uit de stukken blijkt, dat klaagster op 28 juli 2015 per e-mail aan verweerster onder meer heeft gevraagd:

“..En is het verzoek bij de rechter ingediend? Ik ben heel benieuwd naar de status….”

Hieruit blijkt dat klaagster ervan uitging dat er een verzoekschrift bij de rechtbank was ingediend. Het had dan ook, naar het oordeel van de raad, op de weg van verweerster gelegen om hierover onmiddellijk contact op te nemen met klaagster en de verdere gang van zaken te bespreken. Niet gebleken is dat verweerster van haar kant heeft gereageerd op de e-mail van 28 juli 2015. Er is alleen op enig moment een afspraak gemaakt, via haar secretaresse, voor 16 september 2015. Dat is geruime tijd na de e-mail van 28 juli 2015, terwijl voor verweerster na de e-mail van 28 juli 2015 duidelijk moet zijn geweest dat klaagster haast had met het aanhangig maken van de procedure. De raad acht het optreden van verweerster niet voortvarend en adequaat. Verweerster heeft, naar het oordeel van de raad, te lang gewacht met actie te ondernemen. Bovendien is er geen opdrachtbevestiging naar aanleiding van het telefoongesprek van 21 april 2015, waaruit zou kunnen blijken welke afspraken er zijn gemaakt en dat de handelwijze van verweerster in lijn was met die afspraken. Voor zover de klacht betrekking heeft op het niet voortvarend behandelen van klaagsters zaak is de klacht gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.4    Voor zover de klacht betrekking heeft op de onbereikbaarheid van verweerster en het niet reageren  op verzoeken om terug te bellen, komt de raad tot de conclusie dat dit niet is komen vast te staan. Klaagster heeft dit verwijt niet nader onderbouwd en uit de stukken (met name  enige mailwisseling) kan niet worden afgeleid dat klaagster vele malen tevergeefs heeft getracht in contact te komen met verweerster en dat verweerster terugbelverzoeken heeft genegeerd. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Tot slot

5.5    Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de klacht, zoals hiervoor onder 3.1a omschreven, is komen vast te staan. Daarmee oordeelt de raad dat klachtonderdeel gegrond. Klachtonderdeel 3.1b is ongegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    Gelet op alle feiten en omstandigheden, oordeelt de raad onderstaande maatregel passend.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien klachtonderdeel a gegrond is verklaard, moet verweerster het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,00  aan reiskosten.

7.3    De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel b ongegrond;

-    legt verweerster de maatregel van een waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

 

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. E. van Asselt-Pronk, P.H.F. Yspeert, A.H. Lanting, M.A. Pasma, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 maart 2017.

 

Griffier                                            Voorzitter

 

Verzonden d.d. 27 maart 2017