Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-05-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2017:113
Zaaknummer
16-992
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft confraternele correspondentie in een kortgedingprocedure overgelegd zonder toestemming van de advocaat van de wederpartij (klager) en zonder advies te hebben gevraagd aan de deken. Het argument dat daarvoor geen tijd was omdat verweerder de dagvaarding, waarin de feitelijke gang van zaken volgens verweerder onvoldoende duidelijk was beschreven, slechts 2 dagen voor het kort geding had ontvangen, is onvoldoende reden. Hoewel er niet veel tijd was, had verweerder in ieder geval kunnen proberen in contact te komen met de advocaat van de wederpartij dan wel met de deken, wat hij niet heeft gedaan. Klacht gegrond; waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 15 mei 2017
in de zaak 16-992
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 6 mei 2016 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 18 oktober 2016 met kenmerk 2016 KNN059, door de raad ontvangen op 19 oktober 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 maart 2017 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- het van de deken ontvangen dossier.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.1 De besloten vennootschap F. B.V. c.s. (hierna: F) is een dealer van Hyundai motorvoertuigen, die een kredietovereenkomst heeft gesloten met de besloten vennootschap B.F.S. B.V. (hierna: BFS). H.M.N. B.V. (hierna: HMNL), heeft een samenwerkingsovereenkomst met BFS. Nadat HMNL deze samenwerkingsovereenkomst in september 2015 had opgezegd, heeft BFS de verschillende Hyundai dealers, waaronder F., bericht de kredietovereenkomst per 1 april 2016 op te zeggen. Vervolgens is een geschil ontstaan tussen BFS en F. BSF werd daarin bijgestaan door klager, F. werd bijgestaan door verweerder.
2.2 Na een periode van overleg heeft klager, namens BFS, op 29 maart 2016 F. op verkorte termijn gedagvaard voor de zitting van 31 maart 2016 van de voorzieningenrechter van de rechtbank [naam], locatie [plaats].
2.3 In de vroege ochtend van 31 maart 2016 heeft verweerder nog een aantal producties, te weten de producties D t/m H, naar de rechtbank gestuurd, met een afschrift daarvan aan klager.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
hij willens en wetens, zonder voorafgaande toestemming van klager en zonder voorafgaand advies van de deken, confraternele correspondentie aan de rechtbank heeft overgelegd.
Toelichting
3.2 De betrokken partijen waren vanaf begin februari 2016 over de zaak in overleg, wetende dat 31 maart 2016 de deadline was. Verweerder was reeds bij brief van 17 maart 2016 op de hoogte gesteld van een mogelijk kort geding dat BFS zou aanspannen tegen de cliënte van verweerder. Bij e-mail van 21 maart 2016 heeft klager (nogmaals) verzocht om vóór 23 maart 2016 opgave te doen van verhinderdata. Verweerder heeft alle gelegenheid gehad om toestemming aan klager of advies aan de deken te vragen.
3.3 Opvallend is dat verweerder op 30 maart 2016 de producties A t/m C in het geding heeft gebracht en pas op de dag van de zitting, 31 maart 2016, de producties D t/m H.
3.4 Ook nadat klager hiertegen ter zitting bezwaar had gemaakt, zag verweerder geen aanleiding om alsnog van het overleggen van de desbetreffende producties af te zien. Overlegging was ook niet nodig, omdat verweerder in het kader van hoor en wederhoor in het kort geding alle gelegenheid had om het standpunt van zijn cliënten naar voren te brengen.
4 VERWEER
4.1 Het is juist dat er confraternele correspondentie is overgelegd aan de rechtbank, zonder voorafgaand overleg met klager en zonder voorafgaand advies van de deken. Verweerder zou gedragsregel 12 hebben geschonden door zonder toestemming confraternele correspondentie in het geding te brengen. Dit is echter gebeurd in het belang van de cliënte van verweerder, F. en in het belang van de waarheidsvinding. Gelet op de toelichting op gedragsregel 12 is van het overtreden van genoemde regel in het onderhavige geval geen sprake.
4.2 Klager heeft onaangekondigd op verkorte termijn gedagvaard voor het kort geding zonder tevoren een conceptdagvaarding aan verweerder toe te zenden, zodat verweerder geen tijd en gelegenheid had om met zijn cliënte te overleggen en het kort geding voor te bereiden. Door de verkorte dagvaardingstermijn van twee dagen was er ook geen mogelijkheid om aan de deken advies te vragen. Verder gelden de wettelijke regels van het procesrecht niet in kort geding. De brief met producties aan de rechtbank heeft verweerder gelijktijdig in kopie aan klager gezonden. In zijn begeleidende e-mailbericht heeft verweerder zijn excuses aan klager aangeboden voor het feit dat hij onvoldoende tijd had om klager hierover vooraf te consulteren.
4.3 Omdat de belangen voor F. groot waren en uit de dagvaarding niet bleek wat er aan het kort geding was voorafgegaan, was het van belang dat de rechter volledig werd geïnformeerd. Zo stond in de dagvaarding dat geen overleg had plaatsgevonden. Dat was niet juist. Doordat de rechter niet juist en volledig werd geïnformeerd, voelde verweerder zich genoodzaakt de producties F en H in het geding te brengen. In deze producties worden geen inhoudelijke schikkingsonderhandelingen vermeld. Wel tonen de producties aan dat al geruime tijd door verweerder werd getracht de onderhandelingen op gang te brengen. De producties D, E en G betreffen geen confraternele correspondentie, nu dat geen correspondentie is tussen klager en verweerder.
5 BEOORDELING
5.1 Beoordeeld moet worden is of het verweerder vrij stond om correspondentie tussen klager en hem over te leggen in de kortgedingprocedure, zonder overleg met klager, terwijl evenmin advies aan de deken is gevraagd. Op grond van gedragsregel 12 is overleg met de advocaat van de wederpartij vereist indien een beroep wordt gedaan op onder meer brieven van de ene advocaat aan de andere en, indien dat overleg niet tot een oplossing leidt, dient advies aan de deken te worden gevraagd. Dit is niet anders als in de correspondentie geen inhoudelijke schikkingsonderhandelingen zijn vermeld, zoals verweerder kennelijk meent. Gedragsregel 12 maakt geen onderscheid naar de inhoud van brieven en andere mededelingen van de ene advocaat aan de andere. Vaststaat dat twee brieven (de producties F en H) van klager aan verweerder aan de rechter zijn overgelegd, zonder overleg met verweerder en zonder advies van de deken. Verweerder heeft als verweer aangevoerd dat daarvoor geen tijd meer was en dat overlegging van de producties van belang was, omdat de rechter op grond van de dagvaarding van klager een onvolledig beeld van de zaak zou hebben kunnen krijgen . De raad volgt verweerder hierin niet. Verweerder heeft immers zelfs niet geprobeerd om te overleggen met klager of de deken om advies te vragen, waartoe hij op grond van gedragsregel 12 gehouden was. Verweerder heeft de dagvaarding weliswaar op korte termijn ontvangen, 2 dagen vóór het kort geding, maar had toen al kunnen constateren dat hij de beschreven gang van zaken geen recht vond doen aan de feitelijke gang van zaken en had op grond daarvan vervolgens contact op kunnen nemen met klager. Dat alles heeft hij verzuimd en dit verzuim is naar het oordeel van de raad tuchtrechtelijk verwijtbaar.
6 MAATREGEL
6.1 Alle omstandigheden in aanmerking genomen en de ernst van de klacht alsmede het feit dat niet gebleken is dat de cliënt van klager in zijn belangen is geschaad, is de raad van oordeel dat met onderstaande maatregel kan worden volstaan.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.
7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,00 aan reiskosten.
7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 50,00 aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;
Aldus gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. G.W. Brouwer, E.H. de Vries, E.A.C. van de Wiel, M.A. Pasma, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 mei 2017.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 15 mei 2017