Rechtspraak
Uitspraakdatum
05-07-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2017:118
Zaaknummer
17-391
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen deken kennelijk ongegrond. Het is niet aan de deken om de Leidraad klachtbehandeling naast de Advocatenwet te leggen om te controleren of de leidraad de Advocatenwet volgt.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline
in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 5 juli 2017
in de zaak 17-391
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen
verweerder
in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 18 mei 2017 met kenmerk 2017 KNN 049, door de raad ontvangen op 19 mei 2017.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Op enig moment heeft verweerder in zijn hoedanigheid van deken een klacht van klager ontvangen over advocaat mr. B.
1.2 In het kader van die klachtbehandeling heeft klager in een ‘open brief’ van 8 maart 2017 aan verweerder onder meer het volgende geschreven:
“Nog steeds staat mijn klacht over [mr. B] open. Ik had 24 november 2016 uitgebreid gereageerd op jouw brief van 22 november 2016.
In die brief stelde jij:
[begin citaat] Het is van tweeën een: of ik kom aan uw grief tegemoet door de klacht niet in behandeling te nemen, of u geeft concreet en “to the point” aan wat u mr. [B] verwijt, waarna ik mr. [B] zal verzoeken daarop te reageren en u vervolgens zal informeren over mijn voorlopig standpunt. [einde citaat]
Deze mooie volzin bewijs[t] mij dat jij klachtwaardig acteert, jij geeft aan de opzet van de advocatenwet niet te begrijpen. Dat is ernstig, immers artikel 10 lid c vereist deskundigheid. […]
De deskundigheid om die leidraad naast de wet te leggen en te controleren of deze de wet volgt, die mis jij (net als alle dekens) […].” [afkortingen-voorzitter]
1.3 Bij brief en e-mailbericht van eveneens 8 maart 2017 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder.
1.4 Bij beslissing van 14 maart 2017 met zaaknummer 170080 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van het Hof van Discipline de klacht van klager voor onderzoek verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken).
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door te handelen als hierna omschreven.
a) In een rechtsstaat hebben rechters, dekens en andere juristen een voorbeeldfunctie. Zij dienen onze wetten te begrijpen, uit te kunnen leggen en vooral te respecteren. Verweerder blijkt daarin op een ernstige wijze te falen, zo ernstig dat verweerder permanent uit de beroepsgroep dient te worden gezet.
2.2 Verweerder mist (net als alle dekens) de deskundigheid om de leidraad naast de Advocatenwet te leggen om te controleren of de leidraad de wet volgt.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft gemeld geen aanleiding te zien voor het geven van een inhoudelijke reactie op de klacht van klager. Het is verweerder niet helder welke verwijten klager hem precies maakt.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter constateert dat de klacht gericht is tegen verweerder in zijn hoedanigheid van deken.
4.2 De aard en functie van deken brengt met zich mee dat bij de tuchtrechtelijke controle, waaraan ook het optreden van een deken is onderworpen, terughoudendheid dient te worden betracht vanwege de beleidsvrijheid die een advocaat in die functie toekomt. De manier waarop een deken uitvoering geeft aan een bemiddelingstraject en het onderzoek naar een klacht valt in principe binnen voornoemde beleidsvrijheid. Uitsluitend als zou blijken van feiten waaruit kan worden afgeleid dat de deken door zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad, of zich zodanig heeft misdragen of zijn taken zodanig heeft verwaarloosd, dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt, kan sprake zijn van klachtwaardig handelen. Naar die maatstaf dient het optreden van verweerder te worden beoordeeld.
Ad klachtonderdeel a)
4.3 De stelling van verweerder dat hem onvoldoende helder is welke concrete verwijten klager hem maakt, kan de voorzitter volgen. Klager heeft nagelaten zijn klacht concreet te formuleren en met concrete feiten en stukken te onderbouwen. Het enkele verwijt dat verweerder de Advocatenwet niet begrijpt, respecteert en uitlegt is te algemeen en onvoldoende specifiek.
4.4 Voor wat betreft de opmerking van klager dat verweerder de leidraad (bedoeld zal zijn de ‘Leidraad houdende regels inzake dekenale klachtbehandeling’, hierna: de leidraad klachtbehandeling) had behoren te toetsen aan de Advocatenwet, geldt het volgende.
4.5 In (onder meer) de artikelen 46c en 46d Advocatenwet is geregeld wat ten aanzien van de klachtbehandeling van een deken wordt verlangd. Die wettelijke bepalingen zijn nader uitgewerkt in de door de deken(s) gehanteerde leidraad klachtbehandeling. Naar de kern samengevat dient de deken: a. een onderzoek in te stellen; b. steeds te trachten de klachten in der minne te schikken en c. indien geen schikking wordt bereikt de klacht schriftelijk ter kennis van de raad te brengen. Bij het inrichten van zijn onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan heeft de deken een grote vrijheid. Door het verrichten van onderzoek draagt een deken zorg voor een juiste voorbereiding van het onderzoek door de raad van discipline. Dit is landelijk beleid.
4.6 Noch uit de stukken noch anderszins is de voorzitter gebleken dat verweerder zich in zijn functie van deken bij het door hem te verrichten onderzoek van de klacht van klager in strijd met voornoemde regels heeft gehandeld. Daarbij geldt dus dat de leidraad klachtbehandeling een uitwerking is van de Advocatenwet en vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline. Het is niet de taak van verweerder als deken om de leidraad klachtbehandeling te toetsen aan de wet, zoals klager heeft gesuggereerd. Het is wel de taak van verweerder als deken om de leidraad klachtbehandeling als uitgangspunt te hanteren bij de klachtbehandeling, waartoe ook het uitvoeren van een vooronderzoek behoort, zoals verweerder hier kennelijk ook heeft gedaan of heeft willen doen. Niet is gebleken dat verweerder zich aan enig handelen schuldig heeft gemaakt waarbij hij de aan hem toekomende ruime vrijheid te buiten is gegaan.
4.7 Voor zover klager bedoeld heeft zich erover te beklagen dat verweerder de klacht niet onmiddellijk heeft doorgezonden naar de raad van discipline zoals hij kennelijk had verzocht en verweerder daarmee heeft gehandeld in strijd met art 46c lid 2 Advocatenwet – en voor zover aldus is gehandeld in overeenstemming met de leidraad klachtbehandeling en de daar voorgeschreven handelwijze eveneens in strijd is met voornoemde wettelijke bepaling – miskent klager dat de Advocatenwet een dergelijke verplichting voor de deken niet bevat. Zoals ook volgt uit het derde lid van artikel 46c Advocatenwet.
4.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond
Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 5 juli 2017.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 5 juli 2017