Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-06-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2017:116
Zaaknummer
16-813
Inhoudsindicatie
Verzet gegrond, voor zover betrekking hebbende op de overweging van de voorzitter dat verweerder niet beschikte over een rekeningnummer van klager. Gebleken is dat verweerder wel over een rekeningnummer van klager beschikte. Klacht alsnog ongegrond, nu verweerder op terechte gronden (nog) niet tot betaling aan klager is overgegaan.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 26 juni 2017
in de zaak 16-813
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 17 oktober 2016 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brieven van 11 december 2015 (aangevuld bij brieven van 22 december 2015, 24 december 2015, 12 februari 2016, 6 juni 2016, 21 juni 2016 en 24 juni 2016) heeft klager zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland beklaagd over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 29 augustus 2016, met kenmerk K 15/129, door de raad ontvangen op 30 augustus 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 17 oktober 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 18 oktober 2016 is verzonden aan klager.
1.4 Bij brief van 15 november 2016, door de raad ontvangen op 16 november 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 3 april 2017 in aanwezigheid van klager en verweerder.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 15 november 2016. De raad heeft tevens kennis genomen van het verweerschrift van verweerder van 15 maart 2017, door de raad ontvangen op 16 maart 2017.
2. FEITEN EN KLACHT
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet niet op.
3. VERZET EN VERWEER
3.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in.
Ten aanzien van klachtonderdelen a) en b)
De overweging van de voorzitter, dat kwesties rond een civiel geschil “in beginsel” buiten het tuchtrechtelijk beoordelingskader vallen, betekent niet zonder meer dat alle handelen of nalaten van een advocaat waarop een civiel etiket kan worden geplakt reeds daarom en onder alle omstandigheden buiten het tuchtrechtelijk kader vallen. Daarnaast heeft de voorzitter ten onrechte gerefereerd aan de stelling van verweerder dat verweerder niet over een IBAN-rekeningnummer van klager zou beschikken waarnaar hij kon overboeken om aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Verweerder beschikte wel over een IBAN-rekeningnummer van klager en kon op meerdere manieren aan zijn betalingsverplichting voldoen.
Ten aanzien van klachtonderdeel c)
Verweerder heeft jegens de deken nadrukkelijk toegezegd om in afwachting van de afloop van de klachtzaak geen executiemaatregelen te zullen treffen. Verweerder heeft dit zonder nadere aankondiging en in strijd met de eerder gedane toezegging toch gedaan. Als reden heeft verweerder aangevoerd dat de situatie was geëscaleerd doordat een kennis van klager, die ook cliënt van verweerder is geweest, een klacht tegen verweerder heeft ingediend. Daar staat klager buiten.
Ten aanzien van klachtonderdeel d)
Het lijkt vast beleid te zijn dat de voorzitter de klachten van klager, die door tussenkomst van zijn gemachtigde zijn ingediend, als kennelijk ongegrond afdoet. Daarnaast zijn de minder vriendschappelijke verhoudingen tussen partijen voor verweerder geen gerechtvaardigde reden om klager bij de rechter te schofferen en de zaken verder op de spits te drijven door te stellen dat klager liegt, hetgeen niet het geval is.
3.2 Het gemotiveerde verweer van verweerder bij verweerschrift en van hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, komt hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling aan de orde.
4. BEOORDELING
4.1 Allereerst heeft de raad te oordelen of het verzet gegrond is.
Ad klachtonderdelen a, b
4.2 Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter met de overweging in randnummer 4.2 bedoeld te zeggen dat het aan de civiele (en niet aan de tucht)rechter is om te beoordelen of in het arrest van [datum] een restitutieplicht van verweerder kan worden gelezen, zoals klager heeft gesteld en verweerder heeft betwist. Beantwoording van die civielrechtelijke vraag zou de bevoegdheid van de raad te buiten gaan. Daarover kan en mag (een voorzitter van) de raad zich niet uitlaten. Bedoelde overweging van de voorzitter suggereert dus niet dat elk handelen waarop een ‘civiel etiket’ kan worden geplakt buiten het tuchtrechtelijk beoordelingskader valt, zoals klager heeft gesteld. Net als de voorzitter constateert de raad dat in het dictum van voornoemd arrest geen veroordeling tot (terug)betaling door verweerder aan klager is genoemd. De bij verzet aangevoerde gronden maken dit oordeel niet anders.
4.3 Naar aanleiding van hetgeen partijen in het kader van het verzet naar voren hebben gebracht, is vast komen te staan dat verweerder kennis heeft gehad van een IBAN-rekeningnummer van klager, dit in tegenstelling tot wat de voorzitter bij de beoordeling van klachtonderdeel b heeft aangenomen. Verweerder heeft de deurwaarder immers op 19 april 2016 een IBAN-rekeningnummer van klager verstrekt in het kader van de door verweerder gewenste beslaglegging. In zoverre treft het verzet van klager doel. De raad zal dit klachtonderdeel thans zelf beoordelen.
4.4 De vraag of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door niet aan klager te betalen terwijl hij wel over een IBAN-rekeningnummer van klager beschikte, beantwoordt de raad negatief. Daartoe is het volgende van belang. Verweerder heeft toegelicht dat klager vanaf genoemde IBAN-rekening in het verleden (2014) aan verweerder, althans zijn kantoor, heeft betaald en dat verweerder op basis van die gegevens de deurwaarder heeft geïnstrueerd. Het door de deurwaarder gelegde executoriaal beslag kwam op 26 april 2016 echter niet op die rekening van klager te rusten maar op twee spaarrekeningen van klager zonder IBAN-nummer. Daarop kon verweerder niet betalen, hetgeen door klager niet is betwist. Nu het beslag geen doel trof op het verweerder bekende IBAN-rekeningnummer, heeft verweerder daaruit afgeleid dat die rekening kennelijk niet meer actief was. Naar het oordeel van de raad is deze aanname van verweerder niet onbegrijpelijk, ook gezien het tijdsverloop (twee jaar) na het moment dat klager vanaf genoemde rekening aan (het kantoor van) verweerder heeft betaald.
4.5 Verweerder heeft bovendien toegelicht dat hij niet op goed geluk een betaling heeft willen doen op een rekening die mogelijk niet meer bestond omdat de relatie met klager gespannen was en verweerder in dat kader voorzichtig wilde zijn. Dat verweerder onder deze omstandigheden op onder meer 28 juni 2016 aan (de gemachtigde van) klager heeft verzocht om het juiste rekeningnummer door te geven, is begrijpelijk en niet ongebruikelijk. Dat de deurwaarder op 29 juni 2016 geld aan klager heeft gerestitueerd op basis van het kortgedingvonnis van [datum], maakt dit niet anders. Verweerder heeft toegelicht dat hij (als advocaat) bij te verrichten betalingen bij de ontvanger dient te verifiëren op welk rekeningnummer betaald kan worden ter voorkoming van onjuiste/ongewenste betalingen. Bovendien is het onbegrijpelijk dat klager, die aandrong op spoedige betaling, heeft geweigerd de gegevens van zijn bankrekening aan verweerder te verstrekken. Klager heeft er echter voor gekozen om ruim drie maanden te wachten met het doorgeven van zijn IBAN-rekeningnummer aan verweerder (eerst op 10 november 2016). Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht dat en waarom hij enkel aan klager zelf (via de bank) heeft willen betalen en niet aan anderen zoals de gemachtigde van klager zonder een voorafgaande en schriftelijke akkoordverklaring van klager. Van een dergelijke akkoordverklaring, waar verweerder in zijn brief van 29 juni 2016 aan klager aan heeft gerefereerd, is verweerder noch de raad gebleken waardoor het verweerder vrijstond om betaling aan derden achterwege te laten.
4.6 Dat verweerder ook na ontvangst van het IBAN-rekeningnummer van klager op 10 november 2016 niet heeft betaald, oordeelt de raad evenmin tuchtrechtelijk laakbaar. Verweerder heeft toegelicht dat hij eerst de uitkomst van de door klager in juni 2016 opgestarte gerechtelijke procedure, die ziet op betaling van verweerder aan klager van de bewuste kosten, wenst af te wachten. Verweerder heeft opgemerkt dat het hem niet meer helder is welk bedrag hij aan klager verschuldigd is nu er inmiddels verschillende bedragen op tafel liggen (op basis van het vonnis van [datum], het betekeningsexploot van voornoemd vonnis met bijkomende kosten en de op 21 juni 2016 uitgebrachte dagvaarding door klager), dit in combinatie met een volgens verweerder aanwezig restitutierisico. De stelling van klager dat verweerder ‘gewoon’ aan klager kan vragen wat hij nog verschuldigd is, kan klager niet baten. Gebleken is dat er geen vertrouwensbasis meer is tussen partijen en dat in dat kader de wens van verweerder om eerst het oordeel van de rechter af te wachten naar het oordeel van de raad gerechtvaardigd is.
4.7 Kortom, de raad oordeelt het verzet voor zover het betrekking heeft op de bekendheid van verweerder met het IBAN-rekeningnummer van klager (klachtonderdeel b) gegrond. De raad oordeelt klachtonderdeel b ongegrond. Het verzet tegen klachtonderdeel a is ongegrond.
Ad klachtonderdelen c en d
4.8 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klachtonderdelen c en d de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Daarbij is van belang dat klager heeft nagelaten toe te lichten dat en waarom de bewuste overweging(en) van de voorzitter onjuist zouden zijn. Klager volstaat bij verzet slechts met een herhaling van zijn standpunten.
4.9 Dat en waarom klager niet is gevolgd in zijn stelling dat sprake was van een ongeclausuleerde toezegging en een onverhoedse beslaglegging, blijkt al uit de voorzittersbeslissing. In aanvulling daarop merkt de raad op dat verweerder in zijn brief aan de deken ook expliciet heeft gemeld dat zijn afwachtende houding niet inhield dat hij niet tot executie zou overgaan. Een andere lezing ligt derhalve niet voor.
4.10 De stelling dat het vast beleid lijkt te zijn dat de voorzitter de klachten van klager en zijn gemachtigde kennelijk ongegrond oordeelt, legt de raad naast zich neer. Klager heeft nagelaten toe te lichten welk concreet verwijt hij de voorzitter maakt en waarom dit reden zou moeten zijn voor de raad om de klacht van klager thans anders te beoordelen. Het verzet tegen de klachtonderdelen c en d wordt ongegrond verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet tegen klachtonderdeel b gegrond voor zover het betreft de bekendheid van verweerder met een IBAN-rekeningnummer van klager;
- verklaart klachtonderdeel b ongegrond;
- verklaart het verzet voor het overige ongegrond.
Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. E. Bige, J.H. Brouwer, R.P.F. van der Mark, E.J. Verster, leden, en bijgestaan door mr. L.M. Roorda als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 juni 2017.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 26 juni 2017