Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-06-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2017:121

Zaaknummer

16-1099

Inhoudsindicatie

Het niet verschijnen van klager ter zitting leidt in deze niet tot niet-ontvankelijkheid. Het betreft het handelen van verweerder die niet de advocaat van klager is, maar van een ander bij wiens (straf)zaak klager als derde betrokken is. Maatstaf. De raad is van oordeel dat niet gebleken is dat verweerder de grenzen van de hem toekomende vrijheid jegens klager, die een getuige was in het strafproces tegen zijn cliënt, heeft overschreden. Verweerder mocht op de strafzitting de persoon van klager, met zijn volledige naam, noemen en om diens verhoor als getuige verzoeken. Verweerder heeft voldoende aangetoond dat hij de gewraakte uitlatingen tijdens de zitting heeft gebaseerd op de door zijn cliënt verstrekte informatie maar ook op diverse (door hem omschreven)  aanwijzingen van derden. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 12 juni 2017

in de zaak 16-1099

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 14 juni 2016, ingekomen bij de hierna te noemen deken op 20 juni 2016, heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 25 november 2016, met kenmerk 16-0162/AF/sd, door de raad ontvangen op 28 november 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 8 mei 2017 in aanwezigheid van verweerder. Klager is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de brief met bijlagen van verweerder van 20 april 2017, op 21 april 2017 ontvangen door de raad.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder treedt op als advocaat in een strafzaak van een cliënt, welke zaak dient bij de rechtbank Rotterdam.

2.2    Op 14 juni 2016 heeft in die strafzaak een openbare zitting plaatsgevonden. Tijdens de zitting heeft verweerder de persoon van klager besproken en daarbij zijn volledige voor- en achternaam genoemd. Verweerder heeft daarbij verzocht om klager als getuige te doen horen.

2.3    In een persbericht van [datum] van [naam bedrijf] is over deze strafzaak geschreven, waaronder - voor zover relevant voor de onderhavige zaak  - het volgende:

“Infiltrant

Onduidelijk is volgens [verweerder] ook het gebruik door justitie van criminele infiltrant, [naam klager met voornaam + 1e letter achternaam]. “Hij zat en zit middenin de drugshandel. Welke informatie komt van hem? En waarom loopt hij nog los rond? Zolang dat niet duidelijk is, moeten we ook stoppen.”

De Rotterdamse rechter was niet gevoelig voor deze argumenten: de zaak gaat gewoon door en [naam cliënt verweerder] blijft voorlopig vastzitten.” [afkortingen - raad]

2.4    Op  7 september 2016 is klager als getuige verhoord door de rechter-commissaris (hierna verder: rc). Blijkens het proces-verbaal van dat verhoor heeft klager onder meer verklaard dat hij 18 jaar geleden informant is geweest van de politie in een andere strafzaak. Voorts heeft klager verklaard dat hij geen informant of infiltrant was en niets te maken had met de strafzaak van verweerder. De officier van justitie heeft klager aan het einde van het verhoor voorgehouden dat hij hem verdenkt van meineed (gepleegd in het kader van dat verhoor) en dat de officier van justitie in verband daarmee de mobiele telefoon van klager in beslag wil nemen.

2.5    In een persbericht van 19 september 2016 is onder meer geschreven:

“[Naam verweerder] van de [plaats] drugsverdachte [naam cliënt] wil dat het grote corruptieproces dat maandag is gestart, wordt uitgesteld. Volgens [naam verweerder] moeten er nog meerdere getuigen worden gehoord.

De advocaat stelt ook dat er in het onderzoek gebruik is gemaakt van een criminele burgerinformant, [naam klager met voornaam + 1e letter achternaam]. “Het ronselen van zo’n informant is verboden, dus daarmee zou de zaak direct stuk zijn.”” (afkortingen-raad)

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

in de strafzaak van zijn cliënt over klager misleidende, onjuiste en onnodig grievende uitlatingen over klager te doen in zijn hoedanigheid van getuige in dat strafproces, waardoor zijn belangen zeer ernstig zijn geschaad.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder stelt dat hij de gewraakte uitspraken over klager heeft gedaan tijdens de openbare behandeling van de strafzitting op 14 juni 2016 in het kader van verdediging van zijn cliënt, in een zeer omvangrijke strafzaak. Die uitlatingen zijn door hem gefundeerd op de van zijn cliënt verkregen informatie over klager, die bekend was met de positie van klager als crimineel burgerinfiltrant.

4.2    Daarnaast verwijst verweerder naar diverse schriftelijke stukken op grond waarvan vermoed mocht worden dat klager informant of criminele burgerinfiltrant was en een dubieuze rol speelde in de strafzaak van zijn cliënt. Uit een rijksrechercherapport uit 1999 komt volgens verweerder naar voren dat klager in elk geval in die periode informant/criminele burgerinfiltrant was. Uit de door hem overgelegde processen-verbaal van bevindingen van twee verbalisanten van 10 mei 2016 heeft verweerder afgeleid dat klager informatie heeft verstrekt over diverse verdachten. Die informatie kon hij alleen weten indien hij deel uitmaakte van de groep personen die de strafbare feiten pleegden. Dat verweerder zijn uitspraken over klager tijdens de zitting van 14 juni 2016 heeft mogen doen, wordt volgens verweerder achteraf nog bevestigd door het overgelegde proces-verbaal van 7 september 2016 van het verhoor door de rc van klager als getuige. Dat klager toen niet is aangehouden wegens evident door hem gepleegde meineed is volgens verweerder de zoveelste aanwijzing dat klager politiebescherming geniet en daarmee informant of criminele burgerinfiltrant was.

4.3    Verweerder betwist dat hij op enig moment tegenover de pers de naam van klager heeft genoemd of hem anderszins in een kwaad daglicht heeft gesteld.

 

5    BEOORDELING

5.1    Het meest verstrekkende verweer dat de klacht van klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat klager niet is verschenen tijdens de zitting van 8 mei 2017 wordt door de raad afgewezen. Het enkele niet-verschijnen door een klager ter zitting van de raad ter behandeling van een ingediende klacht, leidt niet zonder meer tot niet-ontvankelijkheid van die klacht. Omstandigheden waarom dat hier anders moet zijn, zijn niet gesteld of gebleken. De raad zal daarom overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van de klacht.

5.2    Allereerst stelt de raad vast dat het gaat om het handelen van de advocaat die niet de advocaat van klager is, maar van een ander bij wiens (straf)zaak klager als derde betrokken is. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt in dat geval aan de advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over (voor zover hier van belang) een betrokken derde, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van (voor zover hier van belang) een betrokken derde onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

5.3    Hierbij dient in het oog te worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De raad zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.4    De raad is van oordeel dat niet gebleken is dat verweerder de grenzen van de hem toekomende vrijheid jegens klager, die een getuige was in het strafproces tegen zijn cliënt, heeft overschreden. De raad stelt vast dat de rechtbank te Rotterdam het verzoek van verweerder om klager (op de toen door verweerder aangevoerde gronden)  als getuige te doen horen heeft toegewezen, gezien het op  7 september 2016 gevolgde  rc-verhoor. Reeds daarmee is het belang gegeven voor verweerder(s cliënt) om op de zitting van 14 juni 2016 de persoon van klager te noemen en om op de toen door hem aangevoerde gronden om diens verhoor als getuige te verzoeken. Gezien dat belang mocht verweerder de gewraakte uitlatingen doen, zonder de tuchtrechtelijke grenzen te overschrijden. Dat verweerder daarbij het noemen van de volledige naam van klager achterwege had moeten laten (en door die naam toch te noemen tuchtwaardig heeft gehandeld), kan zonder nadere toelichting - die ontbreekt - niet worden geconcludeerd.

5.5    Bij het voorgaande telt dat verweerder naar het oordeel van de raad voldoende heeft aangetoond dat zijn gewraakte uitlatingen tijdens die zitting niet alleen waren gebaseerd op de door zijn cliënt verstrekte feitelijke informatie over klager, maar ook op diverse (door hem omschreven)  aanwijzingen van derden. Dat verweerder door zijn handelen tijdens de zitting de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder dat daarmee een redelijk doel was gediend, is de raad aldus niet gebleken.

5.6    De juistheid van het verdere verwijt van klager dat verweerder tegenover de pers, waaronder aan de krant en de tv, zijn volledige naam heeft genoemd en klager daarbij in een kwaad daglicht heeft gesteld waardoor hij privé in gevaar is gebracht, is tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet komen vast te staan. Daar komt bij dat verweerder onbetwist heeft verklaard dat tijdens de openbare strafzitting op 14 juni 2016 pers aanwezig was, zodat de bekendheid van klagers naam en de gronden van het verzoek om hem als getuige te doen horen, ook langs die weg naar buiten hebben kunnen komen.

5.7    Nu verweerder op grond van het vorenstaande geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, is de raad van oordeel dat de klacht ongegrond moet worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. P.J.F.M. de Kerf, R.J.A. Dil, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 juni 2017.

 

Griffier                                               Voorzitter

 

 

Verzonden d.d. 12 juni 2017