Rechtspraak
Uitspraakdatum
24-07-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2017:120
Zaaknummer
17-258/DH/DH
Inhoudsindicatie
voorzittersbeslissing, klacht kennelijk ongegrond
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 24 juli 2017
in de zaak 17-258/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 29 maart 2017 met kenmerk K 285 2016 dk/ksl, door de raad ontvangen op 31 maart 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Op 20 september 2016 is klager bij verweerster op kantoor geweest met een verwijzing van het Juridisch Loket in verband met een lopende beroepsprocedure tegen een beslissing op bezwaar van de gemeente Leiden betreffende een afwijzing van een daklozenuitkering. Klager had toen zelf al een beroepschrift ingediend en het griffierecht betaald.
1.2 Op 20 september 2016 heeft verweerster een toevoeging aangevraagd namens klager, welke toevoeging op 27 september 2016 is verleend. Op 27 september 2016 heeft de Raad voor Rechtsbijstand een brief gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:
“Op 20-09-2016 heeft uw advocaat namens u bij de Raad voor Rechtsbijstand een aanvraag om een toevoeging ingediend. De raad heeft op basis van de nu bij de raad aanwezige gegevens positief beslist op de aanvraag. (…)
De door u te betalen eigen bijdrage bedraagt: € 143,00.”
1.3 In de bijlage bij deze brief staat onder meer het volgende:
“Proceskostenveroordeling
(…) Als u de zaak wint, kan de rechter beslissen dat de tegenpartij uw eigen bijdrage, griffierechten en de kosten van getuigen of deskundigen (gedeeltelijk) aan u terugbetaalt.
De raad brengt een eventuele proceskostenvergoeding voor de salariskosten van de advocaat altijd in mindering op de vergoeding aan de advocaat. Op het aanvraagformulier voor de gesubsidieerde rechtsbijstand is de verklaring opgenomen dat u ermee bekend bent dat u het recht op de ontvangst van de proceskostenvergoeding overdraagt aan de advocaat.”
1.4 Verweerster heeft zich namens klager gesteld in de procedure en aanvullende stukken ingediend. Op 5 oktober 2016 heeft verweerster klager ter zitting bijgestaan. Voorafgaand aan de zitting heeft verweerster aan klager een factuur betreffende de eigen bijdrage en het griffierecht overhandigd.
1.5 Op 2 november 2016 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan en het beroep gegrond verklaard. Daarbij is de gemeente Leiden veroordeeld om de proceskosten ad EUR 992,= en het griffierecht ad EUR 46,= aan klager te betalen.
1.6 Vervolgens heeft verweerster klager verzocht een akte van cessie te ondertekenen, met onder meer de volgende inhoud:
“De ondergetekende:
[klager] (…), hierna te noemen cedent
en
[verweerster] (…), hierna te noemen schuldeiser
komen als volgt overeen:
Schuldeiser heeft de belangen van cedent in een procedure behartigd (…) Bij uitspraak van d.d. 2 november 2016 heeft de rechtbank het beroep van cedent gegrond verklaard. De rechtbank heeft tevens bij uitspraak van d.d. 2 november 2016 het collega van burgemeesters en wethouders van Leiden opgedragen het griffierecht van € 46,- te vergoeden alsmede het collega van burgemeesters en wethouders van Leiden veroordeelt tot betaling van een proceskostenveroordeling van € 992,-.
Cedent heeft in bovengenoemde procedure op basis van gesubsidieerde rechtsbijstand / een toevoeging geprocedeerd. De proceskosten van € 992,00 alsmede het griffierecht van € 46,- worden door de Raad voor de Rechtsbijstand in mindering gebracht op de advocaatkosten die zij aan schuldeiser zullen uitbetalen.
Dit houdt in dat cedent zelf een bedrag van € 1.038,00 dient te betalen aan schuldeiser in verband met de advocaatkosten.
Gelet op bovenstaande stemt cedent ermee in dat de proceskostenvergoeding overgemaakt wordt aan schuldeiser.”
1.7 Klager heeft de akte van cessie niet ondertekend.
1.8 Bij brief van 28 november 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij klager voorafgaand aan de zitting van 5 oktober 2016 een factuur voor de eigen bijdrage en het griffierecht heeft overhandigd, en klager na de uitspraak van de rechtbank Den Haag d.d. 2 november 2016 heeft verzocht een akte van cessie te ondertekenen in verband met de ontvangst van de proceskosten waartoe de gemeente Leiden veroordeeld was, terwijl klager zelf aanspraak maakt op deze proceskosten.
3 VERWEER
3.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.
4 BEOORDELING
4.1 Verweerster heeft onweersproken aangevoerd dat klager tijdens het intakegesprek te kennen heeft gegeven geen vaste woon- of verblijfplaats te hebben. Gelet hierop acht de voorzitter het niet onbegrijpelijk dat verweerster de factuur voor de eigen bijdrage en het griffierecht voorafgaand aan de zitting aan klager heeft overhandigd. Daarbij geldt dat het gebruikelijk is dat de eigen bijdrage en het griffierecht voorafgaand aan de zitting aan de advocaat wordt betaald en niet pas na afloop van de zaak. Onduidelijk is voorts in welk belang klager hierdoor zou zijn geschaad. Ook als klager wel een vaste woon- of verblijfplaats zou hebben zou hij de factuur immers hebben ontvangen, maar dan per post. Voor zover de klacht ziet op het feit dat klager een factuur ontving voor het griffierecht terwijl hij op dat moment het griffierecht reeds zelf had voldaan, geldt eveneens dat niet duidelijk is in welk belang klager hierdoor zou zijn geschaad nu uit het klachtdossier blijkt dat klager de factuur niet heeft voldaan. Bovendien is niet gebleken dat verweerster hierna nog pogingen heeft gedaan om het griffierecht van klager te innen.
4.2 Klager stelt voorts dat hij zelf recht heeft op het toegewezen bedrag aan proceskosten. Klager wil dit bedrag aanwenden om de kosten te betalen van twee andere advocaten die klager eerder in de bezwaarfase hebben bijgestaan, en aan wie klager derhalve een eigen bijdrage verschuldigd is. Daarnaast stelt klager het griffierecht zelf te hebben voldaan, zodat verweerster volgens hem slechts aanspraak kan maken op de eigen bijdrage ad EUR 143,=.
4.3 De voorzitter overweegt dat, zoals verweerster terecht heeft aangevoerd, de proceskostenveroordeling door de Raad voor Rechtsbijstand wordt afgetrokken van de vergoeding die de advocaat op basis van de toevoeging ontvangt. Een en ander staat tevens in de bijlage bij de brief d.d. 27 september 2016 die klager van de Raad voor Rechtsbijstand heeft ontvangen. Hiermee wordt voorkomen dat degene aan wie een toevoeging is verleend compensatie ontvangt voor proceskosten die hij zelf niet heeft gemaakt.
4.4 Nu klager de factuur voor de eigen bijdrage niet heeft voldaan, heeft hij aan proceskosten enkel het griffierecht ad EUR 46,= betaald. Verweerster heeft te kennen gegeven dat zij het griffierecht aan klager zal terugbetalen, onder de voorwaarde dat klager de akte van cessie tekent. Dat klager tevens proceskosten heeft gemaakt in de bezwaarfase doet niet ter zake, aangezien de beroepsprocedure een aparte procedure betreft, waarvoor een aparte toevoeging is aangevraagd en een eigen bijdrage verschuldigd is.
4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A Tijs als griffier op 24 juli 2017.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 24 juli 2017 verzonden.