Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-07-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:119

Zaaknummer

17-275/DH/RO

Inhoudsindicatie

voorzittersbeslissing; klacht tegen de deken over de wijze van behandeling van een klacht tegen een andere advocaat prematuur en kennelijk ongegrond

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 21 juli 2017

in de zaak 17-275/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 5 april 2017 met kenmerk R 2017/22 ml/dh, door de raad ontvangen op 6 april 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Op 24 augustus 2016 heeft klaagster bij verweerder een klacht ingediend over mr. S, advocaat in het arrondissement Oost-Brabant.

1.2    In haar brief van 6 september 2016 aan (in ieder geval) klaagster heeft de stafjurist van verweerder de klacht samengevat.

1.3    In haar brief van 21 september 2016, door verweerder ontvangen op 28 september 2016, heeft klaagster verzocht om een hoorzitting.

1.4    Bij brief van 23 september 2016, door verweerder ontvangen op 26 september 2016, heeft mr. S verweer gevoerd tegen de klacht van klaagster.

1.5    Bij brief van 4 oktober 2016 heeft de stafjurist van verweerder klaagster meegedeeld dat de procedure schriftelijk zal worden gevoerd en dat vooralsnog geen hoorzitting zal plaatsvinden. Klaagster is uitgenodigd om te repliceren. Zij heeft dat bij brief van 5 oktober 2016 gedaan.

1.6    Mr. S heeft bij brief van 25 oktober 2016 gedupliceerd.

1.7    Op 26 oktober 2016 heeft klaagster de onderhavige klacht ingediend bij de voorzitter van het Hof van Discipline. Bij beslissing van 18 november 2016 heeft het Hof van Discipline de deken te Rotterdam opgedragen de klacht te onderzoeken.

1.8    Verweerder heeft het onderzoek naar de klacht van klaagster tegen mr. S overgedragen aan de waarnemend deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant. Op 26 januari 2017 heeft de waarnemend deken zijn schriftelijke dekenvisie in de klacht tegen mr. S kenbaar gemaakt.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij is tekortgeschoten bij de behandeling van haar klacht tegen mr. S.

2.2    Op de stellingen die klaagster aan haar klacht ten grondslag legt zal hierna, voor zover van belang nader worden ingegaan.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat de klacht is gericht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van deken in het arrondissement Oost-Brabant. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is het optreden van een deken onderworpen aan tuchtrechtelijke controle. Enkel indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat een deken door zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad of zijn taken zodanig heeft verwaarloosd of zich heeft zodanig heeft misdragen dat sprake is van gedragingen die een behoorlijk advocaat niet betamen, kan sprake zijn van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid.

4.2    De voorzitter stelt vast dat het onderzoek naar en de behandeling van de klacht tegen mr. S nog in volle gang waren toen klaagster onderhavige klacht tegen verweerder indiende.

4.3    De voorzitter heeft op grond van het door partijen gestelde niet kunnen vaststellen dat verweerder bij de klachtbehandeling, tot het moment van het indienen van de klacht tegen hem, (op een ontoelaatbare wijze) is afgeweken van het bepaalde in de “Leidraad houdende regels inzake dekenale klachtbehandeling” (hierna: de leidraad).

4.4    In de leidraad is, onder meer, bepaald dat de deken het onderzoek naar aanleiding van een klacht kan overlaten aan een stafmedewerker. Verweerder heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Voor zover klaagster stelt dat de samenvatting  van haar klacht ondeugdelijk is, heeft zij deze stelling onvoldoende onderbouwd, nog daargelaten dat het onderzoek naar de klacht zich in een vroeg stadium bevond en dat eventuele onvolkomenheden in de samenvatting hersteld hadden kunnen worden.

4.5    Het afwijzen van het verzoek van klaagster tot het houden van een hoorzitting valt binnen de beleidsvrijheid die verweerder op grond van de leidraad toekomt bij de behandeling van klachten. Daar komt bij dat het verzoek werd gedaan op een moment dat nog niet was geantwoord door mr. S en daarom prematuur was. Gelet op een en ander is de beslissing van de deken om het verzoek tot het houden van een hoorzitting af te wijzen niet onbegrijpelijk, laat staan tuchtrechtelijk verwijtbaar.

4.6    De voorzitter acht tot slot van belang dat verweerder de behandeling van de klacht tegen mr. S heeft overgedragen aan de waarnemend deken nadat klaagster een klacht tegen hem had ingediend. De voorzitter komt tot de slotsom dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder geen sprake is.

4.7    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 21 juli 2017.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 21 juli 2017    verzonden.