Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-07-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:129

Zaaknummer

16-629/DH/DH

Inhoudsindicatie

Beslissing op verzet. De voorzitter heeft de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond verklaard. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 31 juli 2017

in de zaak 16-629/DH/DH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 25 oktober 2016 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij e-mailbericht van 14 januari 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 29 juni 2016 met kenmerk K009 2016 dk/ksl, door de raad ontvangen op 30 juni 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 25 oktober 2016 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 25 oktober 2016 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief gedateerd 7 november 2016, door de raad ontvangen op

14 november 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 22 mei 2017 in aanwezigheid van klager en verweerster.  

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 7 november 2016. Voorts heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van klager van 4 januari 2017 met bijlagen en de brief van verweerster van 4 mei 2017 met bijlagen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerster heeft klager bijgestaan in een echtscheidingsprocedure inclusief voorlopige voorzieningen en nevenvoorzieningen bij de rechtbank Den Haag. Voorts heeft zij klager bijgestaan in een hoger beroepsprocedure bij het gerechtshof Den Haag.

2.2 Op 16 december 2015 heeft in het kader van die echtscheidingsprocedure een kortgedingzitting plaatsgevonden. In haar opdrachtbevestiging van 20 april 2013 heeft verweerster klager onder meer als volgt bericht:

“(…) Ik heb tijdens het intakegesprek op 28 maart jl. met je besproken dat ik voor mijn werkzaamheden een toevoeging zal aanvragen (…). Voorts heb ik met je besproken dat de Raad voor rechtsbijstand aan het einde van de rechtsbijstand toetst of je de grenzen van het toelaatbaar vermogen voor de toevoeging gelet op de boedelverdeling overschrijdt. (…) Ik heb met je besproken dat je gelet op de overwaarde van de woning en de waarde van de kapitaalpolis die vrij komt deze vermogensgrens zult overschrijden en dat de toevoeging alsnog zal worden ingetrokken. Dat betekent dat ik tzt mijn werkzaamheden op basis van betaling in rekening zal brengen. (…) Ik hanteer in dit geval een relatiekortingstarief van € 175,- per uur (…) vermeerderd met 6% kantoorkosten en de BTW. (…) De Raad voor rechtsbijstand heeft de toevoeging afgegeven maar daarbij de hoogste eigen bijdrage vastgesteld van € 796,-. Er is uitgegaan van het inkomen over het peiljaar 2011. Je kunt een verlegging peiljaar naar 2013 aanvragen gelet op het verliesgevende karakter van de onderneming. Nu de toevoeging toch zal worden ingetrokken stel ik voor dat je je dit werk bespaart en de eigen bijdrage laat voor wat het is. Wanneer ik een declaratie zal versturen speelt de hoogte van de eigen bijdrage immers geen rol meer. (…)”

2.3 Verweerster heeft klager bij e-mail van 18 augustus 2014 als volgt bericht:

“(…) Ik stuur je nog de eigen bijdrage factuur voor het hoger beroep. Zoals je bekend wordt aan het eind van de zaak bekeken of er een resultaat is dat de toevoegingsgrens overschrijdt, in dat geval wordt de toevoeging door de Raad voor rechtsbijstand ingetrokken en verricht ik mijn werkzaamheden tegen een tarief van E 175,- ex kantoorkosten (…)”

2.4 Bij brief van 13 november 2014 heeft verweerster klager het volgende bericht:

“(…) Inmiddels heb je de declaratie voor de eigen bijdrage toevoeging voor het hoger beroep gehad. (…) Ook in hoger beroep geldt dat de Raad voor rechtsbijstand achteraf controleert of er aan het eind vermogen is boven het drempelbedrag toevoeging. Is dat het geval dan wordt de toevoeging ingetrokken en moet je alsnog ook voor de procedure bij de rechtbank mijn  kosten zelf betalen. (…)”

2.5 In een e-mail van 15 november 2015 heeft verweerster klager als volgt bericht:

“(…) Je hebt aangegeven ermee akkoord te gaan dat mijn declaraties rechtstreeks kunnen worden betaald uit jouw aandeel dat bij de notaris wordt gedeponeerd. Ik stuur je in beide kwesties echtscheiding en hoger beroep een dezer dagen de declaraties en zal de notaris berichten over je akkoord. (…)”

2.6 Bij brief van 2 december 2015 heeft verweerster klager bericht dat vaststond dat klager per saldo meer zou ontvangen dan het heffingsvrije vermogen, zodat de toevoeging voor de beide procedures zou worden ingetrokken.

2.7 Verweerster heeft klager meermalen verzocht om haar declaraties te voldoen door middel van betaling via de notaris. Klager heeft geen uitvoering gegeven aan deze verzoeken.

2.8 Verweerster heeft de deken bij faxbrief van 31 december 2015 verzocht om advies omtrent haar voornemen beslag te leggen onder de notaris.

2.9 Bij brief van 4 januari 2016 heeft verweerster klager het volgende bericht:

“U heeft niet gereageerd op mijn brief van 2 december jl. waarin ik u heb verzocht om uiterlijk vrijdag 4 december jl. mij te bevestigen dat u instemt met betaling van de declaraties van mijn kantoor via notariskantoor (…) uit het bedrag dat u bij het transport van uw aandeel in de echtelijke woning zult ontvangen terzake de afwikkeling boedelscheiding. (…) Ik verzoek u en voorzover nog nodig sommeer ik u om het totaal bedrag van € 14.138,19 omgaand te voldoen op [rekeningnummer] ten name van [kantoor verweerster] (…). Blijft betaling uit dan zie ik mij genoodzaakt om gerechtelijke stappen te nemen ter incasso van het door u verschuldigde, zoals ik reeds in mijn brief van 2 december jl. heb aangekondigd. (…)”

2.10 De deken heeft verweerster bij brief van 5 januari 2016 als volgt bericht:

“(…) U bent voornemens conservatoir beslag te leggen op een aan uw cliënt, [klager], toekomend bedrag van ca. € 54.438,67, dat volgens uw informatie op 8 januari 2016 ter afwikkeling van de boedelscheiding door de wederpartij zal worden gestort onder de notaris. De reden van voornoemd beslag is gelegen in de omstandigheid dat uw cliënt, nadat hij zich daar volgens u aanvankelijk mee akkoord had verklaard, uiteindelijk niet heeft ingestemd met  betaling van uw openstaande declaraties door de notaris. (…) Uit uw brief maak ik op dat er een declaratie ad € 14.318,19 openstaat. U hebt niet gesteld en uit de correspondentie in het dossier is mij niet gebleken dat de cliënt de hoogte van de declaraties heeft betwist. (…) Uitgaande van bovengenoemde feiten en omstandigheden lijkt mij dat er voldoende aanwijzingen zijn dat uw voornemen om conservatoire maatregelen te nemen niet lichtvaardig tot stand is gekomen. Hiermee heeft het in gedragsregel 27 lid 7 bedoelde overleg plaatsgevonden. (…)”

2.11 Op 14 januari 2016 heeft verweerster, na daartoe verlof te hebben verkregen van de voorzieningenrechter, conservatoir derdenbeslag gelegd onder de notaris voor een bedrag van EUR 18.613,64, bestaande uit de hoofdsom van EUR 14.318,19 en een bedrag van EUR 4.295,45 aan kosten.

2.12 Bij brief van 14 januari 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) klager in een echtscheidingsprocedure heeft bijgestaan op toevoegingsbasis, maar nu de zaak is afgerond allerlei extra bedragen bij klager in rekening brengt, terwijl zij volgens klager een vergoeding heeft ontvangen van de Raad voor Rechtsbijstand;

b) beslag heeft gelegd onder de notaris en daarbij misbruik heeft gemaakt van vertrouwelijke informatie;

c) vanaf 2013 geen inkomensgegevens bij klager heeft opgevraagd.

3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop die berust, niet kan verenigen.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft de klacht gemotiveerd betwist. Op dit verweer wordt hierna – indien nodig – ingegaan.

5 BEOORDELING

5.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.2 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd,

T. Hordijk, P.J.E.M. Nuiten en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 31 juli 2017.

 

Deze beslissing is in afschrift op 31 juli 2017 verzonden.