Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-11-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2018:292

Zaaknummer

18-689

Inhoudsindicatie

 De voorzitter oordeelt de klacht over de advocaat van de wederpartij in een familiegeschil kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 19 november 2018

in de zaak 18-689

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 29 augustus 2018 met kenmerk 18-0006/MV/sd, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerster behartigt sinds het najaar van 2017 de belangen van de voormalige partner van klager (hierna: de vrouw) in diverse procedures tussen die partijen na beëindiging van hun relatie.

1.2    Op 3 november 2017 heeft klager een verzoekschrift op grond van artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van de twee kinderen ingediend bij de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen.

1.3    Op 10 november 2017 heeft verweerster namens de vrouw een verweerschrift ingediend, tevens houdende zelfstandige verzoeken. Daarin is onder meer het volgende gesteld:

4. (…) De man heeft na de verhuizing van partijen naar Apeldoorn in 1997 niet meer gewerkt omdat hem dat niet lukte te combineren met de dingen die voor hem ook belangrijk waren, zoals het verbouwen en inrichten van het huis, de opvang van de kinderen tezamen met de vrouw. De man ontvangt een volledige WAO-uitkering vanwege zijn psychische situatie. Nu de man alleen de huishouding en deel van de opvoeding en verzorging van de jongens doet, blijkt dit hem steeds minder makkelijk af te gaan.

Dit leidt ertoe dat hij zich steeds meer afzondert van de “gewone maatschappij”. Dit uit zich in gedrag dat de vrouw als zorgelijk ziet. Zo doet hij de deur op de knip zodat de jongens het huis niet in kunnen in de periode dat ze bij hun moeder zijn c.q. moeten zijn. De man is overbezorgd voor alles of raakt snel geïrriteerd. (…). De wisselende stemmingen van de man komen vaak onverwacht en deze uiten zich vaak in grote woede naar de vrouw, ook waar de kinderen bij zijn. (…).”

1.4    Op 16 november 2017 heeft klager bij genoemde rechtbank een verzoekschrift tot vaststelling van alimentatie ten laste van de vrouw ingediend.

1.5    Op 29 november 2017 heeft verweerster namens de vrouw een verweerschrift alimentatie ingediend.

1.6    Bij brief van 1 december 2017 heeft verweerster aan de advocaat van klaagster onder meer het volgende bericht:

“(…) Gelet op het feit dat uw client in het geheel niets meer voor de kinderen voldoet en cliente inmiddels alles, zoals afgelopen week de door school verplichte aanschaf van een laptop, zal client geen bijdrage meer leveren in de kosten van uw client omdat hij deze simpelweg niet meer heeft of voldoet.

Uw client ontvangt nog de kinderbijslag en toeslagen voor de kinderen alsmede zijn WAO uitkering, zodat het passend zou zijn wanneer uw client een bijdrage aan cliente voldoet.

Daarnaast grendelt uw client letterlijk en figuurlijk voor de kinderen de woning af, en is het zondagavond 26 november j.l. voorgekomen dat [J] niet meer naar binnen mocht ‘omdat hij te laat thuis zou zijn’. [J] is naar cliente gegaan die moest werken terwijl [J] jarig is en twee vrije schooldagen had.

Ik zal daarom bij gebreke van nadere afspraken genoodzaakt zijn de rechtbank te verzoeken dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij cliente te laten hebben alsmede het uitsluitend gebruik van de woning aan cliente toe te delen. (…).”

1.7    Bij brief van 28 december 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

zich onjuist en opzettelijk in strijd met de waarheid en daarnaast onnodig grievend uit te laten over klager in het verweerschrift van 10 november 2017 en in de brief van 1 december 2017.

 

3    VERWEER

3.1    Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klacht aan de orde.

 

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2    Klager heeft zijn klacht als volgt onderbouwd.

4.3    Ten eerste voert hij aan dat verweerster opzettelijk in strijd met de waarheid in haar brief van 1 december 2017 aan zijn advocaat heeft beweerd dat klager niets meer aan/voor zijn kinderen zou voldoen. De kinderen worden immers door hem verzorgd, gevoed en onderhouden zoals een goede huisvader dat betaamt te doen. Daaruit blijkt dat sprake is van een onnodige beledigende onzinnigheid van de bewering van verweerster, aldus klager.

4.4    Volgens klager is tevens onjuist en onnodig grievend geweest de bewering van verweerster in haar stukken dat klager letterlijk en figuurlijk voor de kinderen de woning zou afgrendelen. Hij betwist ten stelligste dat zoon J op zondagavond 26 november 2017 niet meer naar binnen mocht omdat hij te laat thuis zou zijn. In strijd met de tussen partijen gemaakte afspraken was J die avond niet om 19.00 uur bij klager, omdat J kennelijk zonder overleg met klager met zijn moeder naar de bioscoop was gegaan. Uit de gang van zaken die avond heeft klager afgeleid dat J bij zijn moeder zou overnachten, zodat hem niet kan worden verweten dat J in de late avond door zijn moeder buiten bij hem is achtergelaten. Ondanks de afspraken tussen partijen, zoals daarna gemaakt bij het CJG op 14 december 2017, dat dit nooit meer zou gebeuren en partijen elkaar meteen na de overdracht van de kinderen zouden informeren, is het niet klager geweest die de afspraken niet nakwam, maar de moeder van de kinderen. Daarmee wordt volgens klager aangetoond dat niet hij, zoals door verweerster gesteld, maar door zijn ex-partner afspraken niet werden nagekomen.

4.5    Als derde voert klager aan dat verweerster in de alimentatieprocedure de alimentatieverplichting van haar cliënte heeft berekend aan de hand van de Tremanormen, terwijl zij wist, dan wel had behoren te weten, dat klager en zijn ex-partner daarover al afspraken hadden gemaakt. Opnieuw een onjuiste voorstelling van zaken en verdraaiing van feiten door verweerster, waardoor zij het conflict opzettelijk meer heeft laten escaleren dan strikt nodig was en de belangen van de kinderen uit het oog heeft verloren.

4.6    Voorts heeft klager als ernstig beledigend en grievend ervaren dat verweerster in haar verweerschrift over de zorgregeling van 10 november 2017 zonder bewijs heeft beweerd dat klager een zware psychische problematiek zou kennen. Dit met haar suggesties over onder meer zijn stemmingswisselingen, dat hij moeilijk te hanteren en snel geïrriteerd zou zijn, driftbuien zou hebben, niet loyaal zou zijn en de kinderen zou beïnvloeden.

4.7    Dit alles is onderdeel van een welbewust ingezette strategie van verweerster, evenals haar aangekondigde verzoeken bij de rechtbank, om in strijd met de waarheidsvinding opzettelijk te grieven en te beledigen, aldus klager.

4.8    Verweerster betwist dat zij bewust onwaarheden heeft gesteld of dat sprake is geweest van onnodig grievende uitlatingen van haar jegens klager. Volgens verweerster heeft zij in beide verweerschriften en in de overgelegde correspondentie de feitelijke beleving van haar cliënte weergegeven, die op punten afwijkt van de lezing van klager daarover. Uit de omstandigheden dat klager al jarenlang een WAO-uitkering ontvangt vanwege psychische redenen en zelf hulp heeft gezocht bij CJG en GGNet, waaraan verbonden is het KOPP-project, een project voor kinderen van ouders met psychische problemen, mocht verweerster afleiden dat sprake is van psychische problemen bij klager, aldus verweerster.

4.9    Naar het oordeel van de voorzitter is het inherent aan het voeren van procedures dat partijen het niet met elkaar eens zijn en dat de stellingen van de wederpartij worden betwist. De door verweerster gebruikte - in deze procedure beklaagde - bewoordingen zijn in dat kader toegestaan en moeten worden bezien in het licht van en binnen de context van het gevoerde debat, dat door beide partijen in felle bewoordingen is gevoerd. Daar komt bij dat verweerster met de zinsnede in haar brief van 1 december 2017 “Daarnaast grendelt [klager] letterlijk en figuurlijk voor de kinderen de woning af” geen grievende en onjuiste beschrijving heeft gegeven van de feitelijke situatie, namelijk dat zoon J op 26 november 2017 niet bij klager naar binnen kon, nog los van de reden waarom dat zo was.

4.10    Met verweerster is de voorzitter voorts van oordeel dat zij als partijdige belangenbehartiger de stellingen en feiten namens haar cliënte in de bedoelde stukken mocht aanvoeren zoals zij dat heeft gedaan, ook ten aanzien van de hoogte van de alimentatie, en een in haar ogen noodzakelijke procedure jegens klager heeft aangekondigd. Niet is gebleken dat zij daarbij de vrijheid die haar daarbij toekomt, als advocaat van de wederpartij, heeft overschreden; daartoe is door klager onvoldoende gesteld. Daar komt bij dat het op de weg van klager en zijn advocaat had gelegen om vermeende onjuiste feiten of stellingnames of berekeningen van verweerster in haar verweerschriften of correspondentie gemotiveerd te betwisten, waarna het aan de civiele rechter is om daarover te oordelen; dat is niet aan de tuchtrechter. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster is dan ook geen sprake geweest.

4.11    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 19 november 2018.

 

griffier                        voorzitter

 

Verzonden d.d. 19 november 2018