Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-07-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:124

Zaaknummer

17-234/DH/DH

Inhoudsindicatie

dekenbezwaar; geen CCV-opgave, waarschuwing

Uitspraak

 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 31 juli 2017

in de zaak 17-234/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

de deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Den Haag

ambtshalve

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 16 maart 2017 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een bezwaar ingediend houdende klachten over verweerder.

1.2    Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 15 mei 2017 in aanwezigheid van de deken en verweerder.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van het bezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

CCV-opgave over 2015

2.1    Op 4 en 20 januari 2016 is verweerder verzocht om individuele opgave in het kader van de Centrale Controle Verordening (hierna: CCV) voor 2015 te doen. Omdat verweerder toen nog ingeschreven stond in het arrondissement Amsterdam heeft de Nederlandse Orde van Advocaten het dossier, na het uitblijven van een reactie van verweerder, overgedragen aan de deken van de Orde van Advocaten in Amsterdam (hierna: de Amsterdamse deken). De Amsterdamse deken heeft vervolgens vastgesteld dat verweerder niet meer werkzaam was in het arrondissement Amsterdam, maar in het arrondissement Den Haag. Verweerder had zich echter niet laten overschrijven naar het arrondissement Den Haag. De Amsterdamse deken heeft het dossier van verweerder daarop overgedragen aan de Haagse deken. Het is de Haagse deken pas na controle op de naleving van de verordeningen in 2016 duidelijk geworden dat verweerder over 2015 geen individuele CCV-opgave heeft gedaan.

CCV-opgave over 2016

2.2    Op 9 januari 2017 is namens de deken per e-mail een verzoek aan verweerder gezonden tot het invullen van de individuele CCV-opgave over 2016. De opgave diende uiterlijk 3 februari 2017 te zijn gedaan. In de e-mail is vermeld dat de opgave dient te worden gedaan met de advocatenpas. In de e-mail is verder vermeld wat een advocaat moet doen als hij niet (meer) beschikt over de advocatenpas of de daarbij behorende pincode.

2.3    Bij e-mail van 26 januari 2017 aan verweerder is namens de deken opnieuw verzocht tot het doen van CCV-opgave, uiterlijk op 3 februari 2017.

2.4    Op 10 februari 2017 heeft de stafjurist van de orde verweerder per e-mail verzocht alsnog binnen één week na dagtekening van de e-mail zijn individuele CCV-opgave in te vullen. Daarbij is aan verweerder een termijn gesteld tot 17 februari 2017.

2.5    Op 9 maart 2017 heeft de stafjurist van de orde telefonisch contact gehad met verweerder en hem meegedeeld dat de individuele CCV-opgave uiterlijk op 9 maart 2017 werd verwacht en dat bij het uitblijven daarvan een dekenbezwaar bij de raad zou worden ingediend.

3    BEZWAAR

3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft niet gereageerd op verzoeken van of namens de deken om aan te tonen dat hij in 2016 aan zijn verplichtingen ingevolge de verordeningen die voor advocaten gelden heeft voldaan. Verweerder handelt daarmee in strijd met gedragsregel 37 en met hoofdstukken 4 en 6 van de Verordening op de advocatuur (Voda).

b)    Verweerder heeft zich laat overgeschreven van het arrondissement Amsterdam naar het arrondissement Den Haag.

c)    Over 2015 heeft verweerder geen individuele CCV-opgave gedaan, ondanks herhaalde verzoeken daartoe.

4    BEOORDELING

4.1    Verweerder heeft erkend dat hij geen CCV-opgave over 2016 heeft gedaan. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij per 1 februari 2016 in Den Haag is gaan werken en dat hij zich per 1 april 2016 heeft ingeschreven in het arrondissement Den Haag. Volgens verweerder is hij daarin niet erg voortvarend geweest, maar hij heeft bij (onder meer) de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar geen misverstand laten ontstaan over zijn verhuizing van het arrondissement Amsterdam naar het arrondissement Den Haag. Verweerder heeft tot slot niet weersproken dat hij ook over 2015 geen CCV-opgave heeft gedaan.

4.2    Dit betekent dat de juistheid van de bezwaren van de deken vaststaat.

Klachtonderdelen a) en c)

4.3    Advocaten dienen met gebruikmaking van hun advocatenpas digitaal CCV-opgave te doen. Herhaalde oproepen van de deken om opgave te doen en zelfs (de aanzegging van) een dekenbezwaar hebben verweerder niet kunnen bewegen tot het doen van de CCV-opgave. Verweerder heeft zich daarmee onttrokken aan het toezicht van de deken en dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerder heeft ter zitting weliswaar inzicht getoond in de onjuistheid van zijn handelen, maar onduidelijk is gebleven waarom verweerder (in zijn eigen woorden) “een werkje van vijf minuten” voor zich uit is blijven schuiven en zich aldus aan zijn verplichtingen als advocaat heeft onttrokken.

Klachtonderdeel b)

4.4    Doordat verweerder zich pas enige tijd nadat hij in Den Haag was gaan werken heeft overgeschreven van het arrondissement Amsterdam naar het arrondissement Den Haag, heeft voor de dekens van die arrondissementen enige tijd onduidelijkheid bestaan over de vestigingsplaats van verweerder. Het is de verantwoordelijkheid van een advocaat om daarover geen misverstand te laten bestaan, teneinde de verantwoordelijke deken in staat te stellen zijn toezichthoudende taak uit te oefenen. Hierin heeft verweerder steken laten vallen. Verweerder heeft ook op dit vlak tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

4.5    De slotsom is dat de bezwaren van de deken gegrond zijn.

5    MAATREGEL

5.1    Verweerder heeft door zijn gedragingen bewerkstelligd dat de deken geen controle en toezicht op hem kon uitoefenen. Dit raad acht gelet daarop en gelet op de overige omstandigheden van het geval oplegging van de maatregel van waarschuwing daarom passend en geboden.

6    KOSTENVEROORDELING

6.1    De raad ziet grond om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, van de Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze proceskosten worden vastgesteld op EUR 1.000,- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, R. de Haan, P.S. Kamminga, leden, bijgestaan door mr. A Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 31 juli 2017.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 31 juli 2017 verzonden.