Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-08-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2018:297
Zaaknummer
18-485
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Geen sprake van onnodig grievende uitlatingen.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline
in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 20 augustus 2018
in de zaak 18-485
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 22 juni 2018 met kenmerk 17-0215/AS/sd, door de raad ontvangen op 22 juni 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klager en zijn ex-partner zijn verwikkeld in een langslepend geschil over de omgang van klager met hun inmiddels zeven jaar oude dochter. Klager heeft zijn dochter al bijna zeven jaar niet gezien. De dochter is in 2011 korte tijd uit huis geplaatst en is sindsdien onder toezicht gesteld.
1.2 De ex-partner van klager wordt sinds 2011 bijgestaan door verweerder.
1.3 In 2017 heeft klager de stichting William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering en de cliënte van verweerder in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam en gevorderd hen te veroordelen een omgangsregeling tot stand te brengen tussen klager en zijn dochter. Verweerder heeft voorafgaand aan de zitting op 22 maart 2017 namens zijn cliënte een conclusie van antwoord in kort geding ingediend. De conclusie van antwoord luidt, voor zover hier relevant:
“(…)
2. (…) De onderhavige dagvaarding van de man laat vooral zien, dat de man geen zelfinzicht heeft. (…)
3. De man miskent, dat hij reeds tijdens de zwangerschap van partijen de vrouw (geestelijk) mishandeld heeft. Uiteindelijk is hij strafrechtelijk veroordeeld voor vernieling, bedreiging en belaging van de vrouw in 2011. In die fase liet hij blijken het kind niet te willen. (…)
5. De man miskent, dat hij zich in woord en geschrift (vele mails) vanaf het begin meer dan eens dreigend heeft uitgelaten tot en met een verwijzing naar de Zeister kindermoord in 2013 aan toe (een vader die zijn kinderen in Zeist heeft omgebracht en daarna de hand aan zichzelf sloeg, omdat hij problemen met de omgangsregeling had gekregen). (…)
10. (…) De vrouw weet niet wat de man het kind te bieden heeft. De man heeft alleen maar laten zien, dat hij het kind niets goed te bieden heeft. Het lijkt alle jaren primair om de man te draaien en niet om het kind en zeker niet om de vrouw. (…)”
1.4 Bij brief van 31 juli 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.5 Op 27 december 2017 heeft verweerder namens zijn cliënte een verweerschrift contactherstel/omgangsregeling tevens houdend zelfstandig verzoek tot ontzegging omgang bij de rechtbank ingediend. In het verweerschrift staat, voor zover hier van belang:
“(…)
14. (…) De vrouw heeft daarenboven aanwijzingen, dat de man vaker problemen in of na relaties (heeft) veroorzaakt. Bij gelegenheid van de behandeling van de strafzaak tegen de man naar aanleiding van de aangifte, die de vrouw in 2011 tegen hem had gedaan, kwam naar voren, dat de man meerdere feiten op zijn strafblad had staan. Daaraan voegt de vrouw toe, dat zij op enig moment bezoek heeft gehad van de politie, nadat de politie was gewaarschuwd door een ex-vriendin van de man, dat de man mogelijk naar haar toe zou komen met dreigende en agressieve bedoelingen.”
1.6 Op 12 januari 2018 heeft er een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank Midden-Nederland.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten.
3 VERWEER
3.1 Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
4.2 Klager verwijt verweerder dat hij zich met de hiervoor in 1.3 en 1.5 geciteerde passages uit de conclusie van antwoord en het verweerschrift onnodig grievend over klager heeft uitgelaten. Tevens verwijt klager verweerder dat hij zich op de zitting bij de rechtbank Midden-Nederland onnodig grievend over klager heeft uitgelaten door te zeggen dat hij betwijfelt of klager wel over de capaciteiten beschikt om de rol als vader voor zijn dochter te vervullen.
4.3 Verweerder betwist dat hij zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten. In alle gevoerde procedures tussen klager en zijn cliënte heeft hij naar voren gebracht wat hij van zijn cliënte aangereikt kreeg en wat hij met zijn cliënte in haar belang en het belang van het kind achtte. In de conclusie van antwoord heeft verweerder slechts de conclusie getrokken dat klager laat zien niet over zelfinzicht te beschikken. Op de plaats en gelet op het kader waarin dit is geschreven, lijkt verweerder dit geen onlogische uitspraak. Volgens verweerder heeft zijn cliënte hem voorts vanaf het begin geïnformeerd over het feit dat zij door klager zowel geestelijk als lichamelijk is mishandeld. Verweerder heeft van zijn cliënte aan aantal e-mailberichten aangereikt gekregen waaruit dit duidelijk blijkt. Verweerder stelt dat het hierbij gaat om de ervaring en beleving van zijn cliënte die hij in het kader waarin het naar voren is gebracht met recht naar voren heeft mogen brengen. In diezelfde zin heeft verweerder aangehaald dat klager tijdens de zwangerschap zou hebben aangegeven het kind niet te willen. Verweerder heeft in een eerdere procedure een stuk (waarin wordt gerefereerd aan de Zeister kindermoord) ingebracht dat klager op een forum had geplaatst. Klager ontkent de publicatie in zijn klacht niet. In punt 10 van de conclusie van antwoord heeft verweerder de gevoelens van zijn cliënte weergegeven. Het staat verweerder vrij om naar voren te brengen dat zijn cliënte geen vertrouwen heeft in de effecten van een omgangsregeling en dat zij twijfelt of klager na zoveel jaren van strijd en geen omgang iets te bieden heeft voor zijn dochter. Van de passage in punt 14 van het verweerschrift is niets verzonnen. Het ging verweerder er met deze passage niet om klager in een kwaad daglicht te stellen, maar duidelijk te maken op welke wijze klager zich gedroeg, ook tegenover anderen dan zijn cliënte en de gezinsvoogd. Verweerder heeft zich nooit uitgelaten over de opvoedkundige kwaliteiten van klager, aldus nog steeds verweerder.
4.4 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerder heeft de gewraakte passages uit de conclusie van antwoord en in het verweerschrift namens zijn cliënte geschreven ter onderbouwing van haar standpunt dat zij omgang tussen klager en haar dochter op dit moment (nog) niet in het belang van haar dochter acht. Verweerder heeft dan ook niet zomaar negatieve uitlatingen over klager gedaan. De gewraakte uitlatingen zijn functioneel voor de zaak die verweerder bepleitte en verweerder kon de gewraakte stellingen ook innemen met het oog op het belang van zijn cliënte. In het licht hiervan is de voorzitter van oordeel dat verweerder zich in de conclusie van antwoord noch in het verweerschrift onnodig grievend over klager heeft uitgelaten. Dat verweerder wist of had kunnen weten dat de gewraakte uitlatingen onjuist waren, heeft klager onvoldoende onderbouwd. Daarbij geldt dat verweerder in beginsel mag afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal dat zijn cliënte hem verstrekt en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Dat van een dergelijk uitzonderingsgeval sprake is, is niet gebleken.
4.5 Voor zover verweerder tijdens de zitting bij de rechtbank Midden-Nederland op 12 januari 2018 zou hebben gezegd dat hij betwijfelt of klager wel over de capaciteiten beschikt om de rol als vader voor zijn dochter te vervullen is dit evenmin als onnodig grievend aan te merken.
4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 20 augustus 2018.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 20 augustus 2018