Rechtspraak
Uitspraakdatum
23-05-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2017:133
Zaaknummer
17-097/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing naar aanleiding van klacht tegen eigen advocaat. Klacht kennelijk ongegrond. De voorzitter wijst het verzoek tot schadevergoeding af, aangezien de tuchtrechter op grond van artikel 48b lid 1 Advocatenwet slechts in het geval van oplegging van een maatregel (als bijzondere voorwaarde) een schadevergoeding kan toekennen.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 23 mei 2017
in de zaak 17-097/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 25 januari 2017 met kenmerk K081 2015 ab/ksl, door de raad ontvangen op 27 januari 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Verweerder heeft klaagster bijgestaan. Wegens ziekte heeft hij zijn bijstand aan haar niet kunnen voortzetten.
1.2 Bij brief gedateerd 18 maart 2013, door de deken ontvangen op 20 maart 2015, heeft klaagster een klacht ingediend over verweerder.
1.3 Bij brief van 17 september 2016 heeft de deken partijen zijn visie op de klacht kenbaar gemaakt.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet omdat hij jegens klaagster niet de vereiste zorg heeft betracht. In het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat:
a) hij klaagsters zaak wegens ziekte niet naar behoren heeft afgemaakt;
b) hij klaagster schade heeft berokkend voor tenminste EUR 300.000,-; klaagster wenst daarom aanspraak te maken op een schadevergoeding;
c) hij heeft verzuimd de rechterlijke machtiging aan te vechten;
d) hij zich, zonder klaagsters toestemming, tot haar voormalige schoonfamilie heeft gewend, ten gevolge waarvan een broer van klaagsters ex-echtgenoot erin is geslaagd klaagster de voormalige echtelijke woning afhandig te maken voor een bedrag van EUR 135.000,- in plaats van de waarde van bijna EUR 275.000,-;
e) hij heeft gehandeld in strijd met klaagsters instructies.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer hierna waar nodig zal worden ingegaan.
4 BEOORDELING
4.1 Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Klachtonderdeel a
4.2 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij haar zaak wegens ziekte niet naar behoren heeft afgemaakt. Verweerder heeft aangevoerd dat er, op het moment dat hij het dossier in klaagsters zaak overdroeg aan zijn opvolger, enkel sprake was van een last tot toevoeging inzake een klacht tegen dwangmedicatie, die aan de rechtbank moest worden voorgelegd. Volgens verweerder heeft zijn opvolger dat gedaan.
4.3 Naar het oordeel van de voorzitter is niet gebleken van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen van verweerder. Dat hij ziek is geworden, kan hem immers niet worden verweten. Bovendien heeft hij onbetwist gesteld dat hij de behandeling van klaagsters zaak heeft overgedragen aan een andere advocaat. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b
4.4 Voorts verwijt klaagster verweerder dat hij klaagster schade heeft berokkend voor tenminste EUR 300.000,- en wenst zij een schadevergoeding te ontvangen. 4.5 In zijn verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat hij op verzoek van klaagster éénmaal namens haar een bespreking heeft bijgewoond van de ex-echtgenoot van klaagster en diens accountant enerzijds en de Rabobank anderzijds. Een verslag van deze bijeenkomst is door de bank aan betrokkenen toegestuurd, dus niet aan klaagster of verweerder.
4.6 Op grond van artikel 48b lid 1 van de Advocatenwet kan de tuchtrechter bij het opleggen van een maatregel (als bijzondere voorwaarde) een schadevergoeding opleggen tot een bedrag van maximaal EUR 5.000,-. Nu geen maatregel wordt opgelegd, komt de voorzitter aan de beoordeling van klaagsters verzoek tot schadevergoeding niet toe. Reeds op deze grond zal de verzochte schadevergoeding worden afgewezen. Nu bovendien niet is komen vast te staan dat klaagster inderdaad schade heeft geleden door toedoen van verweerder, is dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c
4.7 Dit klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerder heeft verzuimd de rechterlijke machtiging aan te vechten.
4.8 Volgens verweerder was er door de patiëntenvertrouwenspersoon een ontslagverzoek ingediend. De geneesheer-directeur wees dit verzoek af. Vervolgens heeft de opvolger van verweerder het afgewezen ontslagverzoek aan de rechter voorgelegd.
4.9 De voorzitter stelt vast dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat niet hij, maar zijn opvolger deze kwestie voor klaagster heeft behandeld, zodat verweerder in dit kader geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdelen d en e
4.10 In deze klachtonderdelen verwijt klaagster verweerder dat hij zich, zonder klaagsters toestemming, tot haar voormalige schoonfamilie heeft gewend en dat hij in strijd met klaagsters instructies heeft gehandeld. Verweerder heeft de juistheid van die verwijten betwist. De voorzitter kan op basis van de onderhavige stukken de juistheid van deze verwijten niet vaststellen. Daarom zijn ook deze klachtonderdelen kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter:
- verklaart de klachtonderdelen a, b, c, d en e, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond;
- wijst het verzoek tot schadevergoeding, zoals opgenomen in klachtonderdeel b, af.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 23 mei 2017.
Deze beslissing is in afschrift op 23 mei 2017 verzonden.