Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-08-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:143

Zaaknummer

17-365/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 8 augustus 2017

in de zaak 17-365/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 3 mei 2017 met kenmerk R 2017/32 ml/dh, door de raad ontvangen op 4 mei 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Op 7 september 2016 heeft klager zich tot verweerder gewend in verband met de opschorting en intrekking van zijn bijstandsuitkering. Klager had tegen deze besluiten zelf reeds twee bezwaarschriften bij de gemeente ingediend.

1.2 Bij e-mail van diezelfde dag heeft verweerder de met klager gemaakte afspraken als volgt aan hem bevestigd:

“Ivm stopzetting WWB uitkering heeft u een bezwaar tegen dit besluit ingediend. (…) U ontvangt een brief met een uitnodiging hoorzitting die dient U aan mij te overhandigen ivm het invullen van verhinderdata. Ik zal mij (…) stellen bij de afd bezwaar en beroep van de gemeente Rotterdam.

Tevens zal ik een voorlopige voorziening aanvragen ivm het verstrijken van tijd tussen behandeling hoofdzaak ivm herstel uitkering.

De kosten in de hoofdzaak bedragen eigen bijdrage € 143,-- de kosten ivm de voorlopige voorziening bedragen eigen bijdrage € 143,-- en griffierecht

€ 46,--, bedragen zijn geschatte bedragen op grond van het feit dat U meedeelde dat U al jaren WWB uitkering heeft.”

1.3 Omdat de gemeente de door klager ingediende bezwaarschriften niet had ontvangen, heeft verweerder namens klager op 8 september 2016 nogmaals bezwaar gemaakt tegen de opschorting en intrekking van klagers bijstandsuitkering.

1.4 Op 8 september 2016 heeft verweerder namens klager tevens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend bij de rechtbank Rotterdam.

1.5 Op 7 oktober 2016 heeft er een zitting plaatsgevonden bij de voorzieningenrechter. Klager is tijdens de zitting bijgestaan door verweerder. Na de zitting heeft de voorzieningenrechter besloten om het vooronderzoek te hervatten. Hoewel de voorzieningenrechter het niet nodig vond om na afronding van het vooronderzoek een tweede zitting te houden, heeft er op verzoek van klager op 28 oktober 2016 toch een tweede zitting plaatsgevonden. Verweerder heeft deze zitting uiteindelijk als toehoorder bijgewoond. De voorzieningenrechter heeft ter zitting mondeling uitspraak gedaan en het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat de gemeente vanaf 9 september 2016 aan klager voorschotten verstrekt.

1.6 Bij brief van 10 november 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) zich niet heeft gehouden aan de afspraak om de bezwaarschriften van klager terug te brengen tot één bezwaarschrift;

b) tijdens de zitting op 7 oktober 2016 geen financieel overzicht paraat had en zich tot tegenstander van klager heeft ontpopt en de zitting heeft besloten met een “autisme etikettering”;

c) aanwezig was bij de zitting op 28 oktober 2016, terwijl klager had gezegd geen prijs te stellen op zijn aanwezigheid;

d) klager tegenover de rechter en de wederpartij zwart heeft gemaakt.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden ingegaan. 

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

Klachtonderdeel a)

4.2 Uit het klachtdossier blijkt dat aan de opschorting en intrekking van de bijstandsuitkering van klager twee besluiten ten grondslag lagen, een besluit van 22 augustus 2016 (opschorting) en een besluit van 30 augustus 2016 (intrekking). Uit het klachtdossier blijkt voorts dat verweerder wel een poging heeft gedaan tot voeging van beide zaken, maar dat de gemeente de zaken als afzonderlijke zaken heeft willen behandelen. Dat kan verweerder niet tuchtrechtelijk verweten worden. Klachtonderdeel a) is derhalve kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.3 Verweerder heeft onbetwist gesteld dat de bijstandsuitkering van klager net was ingetrokken toen klager bij hem kwam en dat er ten tijde van de zitting van 7 oktober 2016 nog geen bewijzen waren van financiële achterstanden. Dat verweerder op de zitting van 7 oktober 2016 geen financieel overzicht paraat had valt hem gelet hierop dan ook niet tuchtrechtelijk te verwijten. Voor wat betreft de verwijzing van verweerder tijdens voornoemde zitting naar wat iemand die lijdt aan autisme al dan niet zou doen, geldt dat verweerder hiermee de grenzen van het toelaatbare niet heeft overschreden. Verweerder heeft een en ander aangevoerd in het belang van klager. Gelet op de uitdrukkelijke betwisting daarvan door verweerder is ook niet vast komen te staan dat verweerder klager autistisch heeft genoemd of heeft gesteld dat klager autistisch zou zijn. Ook klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.4 Verweerder heeft onbetwist gesteld dat klager aanvankelijk ook bij de eerste zitting heeft gezegd dat hij geen prijs stelde op de aanwezigheid van verweerder, maar dat klager later toch weer wel wilde dat verweerder aanwezig was. Voorts heeft verweerder onbetwist gesteld dat klager hem pas de avond voor de zitting van 28 oktober 2016 had gemaild dat verweerder niet ter zitting hoefde te verschijnen, welke e-mail verweerder pas zag toen hij al op de rechtbank was. Gelet op deze omstandigheden valt het verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten dat hij op de zitting van 28 oktober 2016 aanwezig was. Klachtonderdeel c) is eveneens kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d)

4.5 Klager heeft dit klachtonderdeel onvoldoende feitelijk onderbouwd, zodat het klachtonderdeel reeds hierom kennelijk ongegrond is.

4.6 Voor zover klager tevens wenst te klagen over declaraties van verweerder geldt dat klager zijn klacht hierover onvoldoende heeft onderbouwd. De voorzitter overweegt hierbij ten overvloede dat uit het klachtdossier blijkt dat verweerder alleen de door de Raad voor Rechtsbijstand opgelegde eigen bijdragen en het griffierecht aan klager heeft gefactureerd. Klager is op basis van de Wet op de rechtsbijstand gehouden deze bijdragen aan verweerder te voldoen.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 8 augustus 2017. 

Deze beslissing is in afschrift op 8 augustus 2017 verzonden.