Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-07-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2017:133

Zaaknummer

16-1150

Inhoudsindicatie

Verzet tegen voorzittersbeslissing. De voorzitter is niet van onjuiste of onvolledige feiten uitgegaan waardoor hij tot een ander oordeel had moeten komen. Het verzet is ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 10 juli 2017

in de zaak 16-1150

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 1 februari 2017 op de klacht van:

 

 

 

klaagster

tegen:

verweerder

 

1.    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 28 juni 2016 heeft klaagster zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland beklaagd over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 8 december 2016 met kenmerk 2016 KNN088, door de raad ontvangen op 9 december 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 1 februari 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 2 februari 2017 is verzonden aan klaagster.

1.4    Bij twee brieven van 28 februari 2017 door de raad ontvangen op 1 maart 2107, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 12 mei 2017 in aanwezigheid van klaagster en verweerder.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 28 februari 2017, bestaande uit twee brieven.

 

2.    FEITEN EN KLACHT

2.1    Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klaagster in verzet niet op, behalve ten aanzien van het gestelde onder 1.6 van de beslissing waar wordt vermeld dat verweerder een nieuwe procedure voorlopige voorziening hangende bezwaar aanhangig heeft gemaakt. Dat is onjuist, want verweerder heeft een omzetting van de procedure voorlopige voorziening gevraagd, zoals uit de e-mails van klaagster blijkt. De raad gaat aan dit bezwaar voorbij omdat dit geen afbreuk doet aan de wel weergegeven feiten. Voor zover van belang voor de beoordeling, komt dit bij de bespreking van de verzetgronden aan de orde.

 

3.    VERZET

De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in: 

3.1    Doordat de voorzitter van een onjuist feit is uitgegaan, te weten dat verweerder een nieuwe procedure voorlopige voorziening hangende bezwaar aanhangig zou hebben gemaakt terwijl het gaat om een omzettingsprocedure van de voorlopige voorziening, heeft de voorzitter een onjuiste beslissing gegeven.

3.2    Voorts wordt in de voorzittersbeslissing niet vermeld dat klaagster een kopie van een aangetekende brief van de rechtbank heeft overgelegd met als datum 15 maart 2016, gericht aan het kantoor van verweerder, ter attentie van verweerder, waarin onder meer staat dat het verzoek voorlopige voorzieningen in de zaken met nrs. LEE 16/948, 16/912 en 16/1195 op 22 maart 2016 zal worden behandeld. Daaruit blijkt dat verweerder in alle drie zaken voor klaagster optrad. De voorzitter heeft dit feit niet gemeld in de beslissing en daar ten onrechte geen, althans onvoldoende, belang aan toegekend. Klaagster is het met de voorzittersbeslissing niet eens, omdat zij recht heeft op een eerlijke rechtsgang en die is haar nu onthouden.

 

4.    BEOORDELING

4.1    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Het feit dat de voorzitter spreekt van een nieuwe procedure en niet van omzetting van een procedure betekent niet dat haar oordeel over de klacht, inhoudend dat verweerder de uitspraak in de zaken 16/912 en 16/948 ten onrechte niet aan klaagster heeft doorgestuurd, onjuist is. Ook het feit dat de voorzitter geen melding heeft gemaakt van de aangetekende brief van de rechtbank van 15 maart 2016, noopt niet tot dat oordeel. De voorzitter heeft gemotiveerd bepaald dat verweerder, naar haar oordeel, in genoemde zaken niet als gemachtigde van klaagster optrad en derhalve niet gehouden was de uitspraak in bovengenoemde zaken aan klaagster door te sturen.

4.2    Evenmin is gebleken dat klaagster geen eerlijke rechtsgang heeft gehad, daar de voorzitter de van belang zijnde bezwaren van klaagster heeft besproken. Het enkele feit dat de uitspraak niet in het voordeel van klaagster is, betekent niet dat er aan de rechtsgang iets ontbroken heeft.

4.3    Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. M.A. Pasma, A.H. van der Wal, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 juli 2017.

 

griffier                                      voorzitter

 

Verzonden d.d. 10 juli 2017