Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-08-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2017:132

Zaaknummer

17-543

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen voormalig eigen advocaat. Niet is komen vast te staan dat verweerder zijn declaraties heeft ‘opgeschroefd’ van € 9.000,- naar € 17.500,-. Wegens niet-betaling van de declaraties heeft verweerder klager gedagvaard. Het oplopen van de oorspronkelijke hoofdsom is te wijten aan de bijgekomen incasso-, proces-, executie- en veilingkosten. Dat verweerder deze kosten onvoldoende gespecificeerd heeft is niet gebleken.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 23 augustus 2017

in de zaak 17-543

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 29 juni 2017 met kenmerk 2016 KNN160, door de raad ontvangen op 3 juli 2017.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    In opdracht en voor rekening van klager heeft verweerder werkzaamheden voor rekening van klager verricht.

1.2    Voor de verrichte werkzaamheden heeft verweerder in de periode van september 2013 tot eind januari 2014 aan klager acht facturen gestuurd van in totaal € 9.044,33.

1.3    Vanwege het uitblijven van betaling heeft verweerder zich aan de zaak onttrokken en klager gedagvaard en daarbij betaling gevorderd van de openstaande declaraties, rente en kosten.

1.4    Bij vonnis van 24 juni 2014 heeft de rechtbank Noord-Nederland klager veroordeeld tot betaling van  € 9.044,33, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 15 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast heeft de rechtbank klager veroordeeld in de kosten voor het leggen van conservatoir beslag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 29 april 2014 tot de dag der algehele voldoening en de proceskosten.

1.5    Bij brief van 16 november 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder destijds zijn rekening van ongeveer € 9.000,- heeft opgeschroefd tot zo’n € 17.500,-. De voormalige partner en de kinderen van klager zijn door de dreiging van een veilingverkoop van de door hen bewoonde woning gedwongen geweest dat bedrag te betalen. Klager zou hen het bedrag terugbetalen en wenst thans elke cent gespecificeerd te zien. Ondanks herhaalde verzoeken daartoe heeft verweerder nimmer een specificatie van het bedrag van € 17.500,- gegeven, terwijl hij hiertoe verplicht is.

2.2    Klager heeft viermaal eerder een tuchtklacht ingediend tegen verweerder. De thans ingediende klacht vindt weliswaar haar oorsprong in de destijds spelende kwestie maar het betreft geen herhaling van zetten.

 

3    VERWEER

3.1    Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.2    Klager is niet-ontvankelijk in zijn klacht. Klager heeft viermaal eerder een klacht tegen verweerder ingediend en deze klachten zijn ongegrond verklaard dan wel buiten behandeling gesteld. De onderhavige klacht is niet nieuw en al meermalen in de andere klachten aan de orde geweest. Er is sprake van ne bis in idem.

3.3    Voor zover de raad anders oordeelt meent verweerder dat de klacht (kennelijk) ongegrond is. De onderhavige klacht ziet op de door verweerder verstuurde facturen. De rechtbank heeft klager bij vonnis van 24 juni 2014 veroordeeld tot betaling daarvan en de bijkomende kosten. Na het vonnis heeft klager wederom niet betaald, reden waarom verweerder de veiling van de beslagen onroerende zaak (woonhuis) tegen 23 oktober 2014 heeft laten aanzeggen. Tot die tijd had klager de gelegenheid aan zijn (oplopende) betalingsverplichtingen te voldoen. Op 27 juni 2014 heeft de deurwaarde klager bericht dat hij op dat moment € 11.526,70 (+ p.m.) aan verweerder verschuldigd was. Niet is gebleken dat deze opgave voor klager onduidelijk was. Op 13 oktober 2014 was nog steeds niet betaald en bleken de veilingkosten € 6.750,- te zijn. Ook van deze kosten heeft klager kennis genomen. Van het onterecht ‘opschroeven’ van zijn rekening is geen sprake geweest.

3.4    Uiteindelijk hebben derden de schuld van klager, inclusief de kosten ten gevolge van het ‘veilingtraject’, aan (het kantoor van) verweerder voldaan en is er een vaststellingsovereenkomst met die derden gesloten. Het kantoor van verweerder heeft een totaalbedrag ontvangen van € 15.265,56 en dus niet van € 17.500,- zoals klager stelt. Verweerder betwist deze derden te hebben geïntimideerd of tot betaling te hebben gedwongen.

 

4    BEOORDELING

Niet-ontvankelijkheidsverweer

4.1    Allereerst heeft de voorzitter te oordelen over het meest verstrekkende verweer dat klager niet kan worden ontvangen in zijn klacht op grond van het ne bis in idem-beginsel. Uitgangspunt krachtens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is dat als over een klacht al onherroepelijk is beslist, die klacht niet ten tweede male aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd.

4.2    Dat de onderhavige klacht gelijk is aan een van de vier eerder door klager tegen verweerder ingediende klachten, is de voorzitter niet gebleken. De door verweerder in zijn verweer genoemde klachten 3 en 4 hebben kennelijk niet geleid tot een uitspraak van de raad van discipline doordat deze buiten behandeling zijn gesteld wegens het niet-betalen van griffierecht door klager. In de andere twee klachtzaken betrof de kern van de klacht volgens verweerder dat hij – kort gezegd – een eerlijke rechtsgang zou hebben belemmerd door zich als advocaat te onttrekken en dat hij onprofessioneel en vanuit rancune jegens klager zou hebben gehandeld. Nu klager in de onderhavige klacht verweerder verwijt zijn rekening te hebben opgeschroefd tot € 17.500,-, daarvan geen specificatie te hebben verstrekt en derden tot betaling te hebben gedwongen, hetgeen niet (direct) overeenkomt met de eerdere klachten, kan niet worden gezegd dat hierover reeds eerder onherroepelijk is beslist en dat klager in deze klacht kennelijk niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

Beoordeling van de klacht

4.3    Nu klager kan worden ontvangen in zijn klacht, komt de voorzitter toe aan de inhoudelijke beoordeling van de klacht. De voorzitter oordeelt de klacht kennelijk ongegrond. Klager heeft niet, althans onvoldoende aannemelijk gemaakt dat verweerder de grenzen van het betamelijke heeft overschreden. Daartoe acht de voorzitter het volgende van belang.

4.4    Klager verwijt verweerder dat hij zijn rekening heeft opgeschroefd tot een bedrag van ruim € 17.500,-. Net als verweerder is het de voorzitter niet helder hoe klager aan het bedrag van € 17.500,- is gekomen. Verweerder heeft als onvoldoende weersproken gesteld (zodat vaststaat) dat het uiteindelijk betaalde bedrag € 15.265,56 bedraagt.

4.5    Indien en voor zover de klacht van klager ziet op het achterwege blijven van specificaties van de destijds in 2013 en 2014 door verweerder verstuurde facturen oordeelt de voorzitter als volgt. In de door verweerder aanhangig gemaakte incassoprocedure heeft klager in persoon verweer gevoerd. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat de desbetreffende declaraties waren voorzien van specificaties. Klager was derhalve op de hoogte van alle genoemde bedragen en bijkomende kosten. Dat verweerder zijn vorderingen in die procedure genoegzaam heeft onderbouwd en gespecificeerd volgt ook uit het rechtbankvonnis waarin klager is veroordeeld tot betaling. Het gaat niet aan om, thans, ruim drie jaar later – nog los van de vraag of de klacht van klager op dit punt verjaard is –  alsnog om specificaties van die facturen te verzoeken.

4.6    Voor zover de klacht van klager ziet op de specificatie van het uiteindelijk door de derden aan (het kantoor van) verweerder voldane bedrag van € 15.265,56, geldt het volgende. Klager heeft nagelaten de kosten waartoe hij conform het vonnis veroordeeld was (tijdig) aan verweerder te voldoen. Blijkens het aan klager betekende deurwaardersexploit op 27 juni 2014 waren de kosten op dat moment inmiddels opgelopen tot een bedrag van € 11.526,70. De deurwaarder heeft genoemd bedrag in het exploit per post gespecificeerd. Voor klager was aldus zichtbaar dat het oplopen van de oorspronkelijke hoofdsom van € 9.044,33 te wijten was aan bijgekomen incasso-, proces- en executiekosten. Met verweerder is de voorzitter van oordeel dat uit niets blijkt dat de opbouw van de kosten klager niet helder is geweest. Klager heeft dat ook onvoldoende betwist. Datzelfde geldt voor de nadien geïndiceerde veilingkosten van € 6.750,-. Dat de door verweerder bij klager in rekening gebrachte kosten onvoldoende gespecificeerd zijn geweest of onterecht in rekening zijn gebracht, is de voorzitter niet gebleken. Helder is dat de derden met verweerder een betalingsafspraak hebben gemaakt en hebben betaald. Als klager deze derden wenst of dient terug te betalen en eerst helderheid wenst te verkrijgen over het door hen gegeven akkoord en de gedane betaling, dan dient hij zich in die rechtsverhouding dus tot deze derden te wenden en niet tot verweerder.

4.7    Het verwijt dat verweerster de familie en voormalige partner van klager heeft geïntimideerd dan wel tot betaling heeft gedwongen, is onvoldoende onderbouwd. De feitelijke grondslag aan dit klachtonderdeel ontbreekt.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond

 

Aldus beslist door mr. R.A. Steenbergen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 23 augustus 2017.

 

griffier                                      voorzitter

 

Verzonden d.d. 23 augustus 2017.