Rechtspraak
Uitspraakdatum
24-08-2018
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2018:161
Zaaknummer
180042
Inhoudsindicatie
Verzet tegen beslissing voorzitter dat beroep van klaagster wordt afgewezen vanwege overschrijding van de beroepstermijn. Verzet ongegrond. Geen verschoonbare termijnoverschrijding. De redenen die klaagster heeft aangevoerd vormen geen rechtvaardiging voor het te laat instellen van het hoger beroep.
Uitspraak
Beslissing
van 24 augustus 2018
in de zaak 180042
naar aanleiding van het verzet van:
klaagster
tegen:
verweerster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 8 januari 2018, onder nummer 17-469, aan partijen toegezonden op 8 januari 2018, waarbij de klacht van klaagster tegen verweerster ongegrond is verklaard.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2018:73.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 Bij brief gedateerd 10 februari 2018, ontvangen ter griffie van het hof op 14 februari 2018, heeft klaagster hoger beroep ingesteld. Bij beslissing van 19 februari 2018 heeft de voorzitter van het hof geoordeeld dat klaagster kennelijk niet-ontvankelijk is in haar beroep wegens overschrijding van de in artikel 56 lid 1 van de Advocatenwet neergelegde termijn en dat hoger beroep op die grond afgewezen. Een afschrift van deze beslissing is aan partijen toegezonden op 19 februari 2018.
2.2 Het verzetschrift van klaagster tegen deze laatste beslissing is door de griffie van het hof ontvangen op 2 maart 2018.
2.3 Het hof heeft naar aanleiding van de door klaagster in haar verzetschrift ingenomen stellingen ambtshalve informatie ingewonnen bij de raad over de verzending van de beslissing van 8 januari 2018. Het hof heeft in dat verband kennis genomen van:
- het e-mailbericht van klaagster aan de raad van 4 augustus 2017;
- het e-mailbericht van de raad aan klaagster van 12 januari 2018 (11.02 uur);
- het e-mailbericht van klaagster aan de raad van 12 januari 2018 (16.27 uur).
2.4 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 29 juni 2018, waar klaagster en verweerster zijn verschenen. De onder 2.3 genoemde e-mailberichten zijn klaagster tijdens de zitting voorgehouden.
3 FEITEN
3.1 Bij brief van 14 januari 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster. Bij brief aan de raad van 19 juni 2017 heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht. Klaagster woonde toen in O.
3.2 Per e-mail van 4 augustus 2017 heeft klaagster de raad verzocht correspondentie voorlopig te sturen naar het adres van haar vader in H (straatnaam), waar zij samen met haar kinderen tijdelijk verbleef.
3.3 De raad heeft de klacht ter zitting van 18 september 2017 in aanwezigheid van klaagster en verweerster behandeld. Volgens klaagster, bevestigd door verweerster ter zitting bij het hof, is het adres van klaagster tijdens de behandeling bij de raad niet aan de orde geweest.
3.4 Bij beslissing van 8 januari 2018 heeft de raad uitspraak gedaan. In de beslissing staat bij de gegevens van klaagster vermeld dat zij woonachtig is in H. Diezelfde dag is de beslissing naar partijen verstuurd.
3.5 Per e-mail van 12 januari 2018 heeft de raad klaagster het volgende bericht:
“Op 8 januari jl. is per aangetekende post de beslissing in bovengemelde klachtzaak naar het adres [straatnaam] H gezonden. Deze brief ontvingen we op 11 januari jl. retour van Post NL met de weigering: geweigerd, verhuisd. Zou u ons een postadres kunnen opgeven waar de beslissing naar toegestuurd kan worden?”
3.6 Klaagster heeft diezelfde dag nog de raad per e-mail laten weten dat het adres in A “haar nieuwe adres is”.
3.7 Bij brief van 15 januari 2018 is de beslissing verstuurd naar het adres van klaagster in A. Op 16 januari 2018 heeft klaagster kennis genomen van de beslissing.
3.8 Bij brief van 10 februari 2018, ontvangen ter griffie van het hof op 14 februari 2018, is klaagster van de beslissing van de raad in hoger beroep gekomen.
4 BEOORDELING
4.1 Naar aanleiding van het hoger beroep heeft de voorzitter van het hof overwogen dat klaagster uiterlijk 7 februari 2018 hoger beroep kon instellen tegen de beslissing van de raad, aangezien de beslissing van de raad op 8 januari 2018 was toegezonden aan klaagster.
4.2 Nu het beroepschrift door de griffie van het hof is ontvangen na afloop van deze termijn, oordeelde de voorzitter het beroep kennelijk niet-ontvankelijk en heeft het op die grond afgewezen.
4.3 Het hof is van oordeel dat de voorzitter van het hof dit in de beslissing van 19 februari 2018 terecht heeft overwogen, nu artikel 56 lid 1 Advocatenwet bepaalt dat hoger beroep moet worden ingesteld binnen dertig dagen na verzending van de beslissing van de raad. Dit brengt met zich dat klaagster niet ontvankelijk is in haar beroep, behalve wanneer het hof zou oordelen dat klaagster terecht een beroep op de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding heeft gedaan. Met andere woorden: klaagster zou aantonen dat er voor haar een goede reden was om niet binnen de bepaalde termijn in hoger beroep te kunnen komen.
4.4 Door klaagster is gesteld dat daar sprake van is. De raad heeft de beslissing namelijk naar haar oude tijdelijk adres gestuurd, terwijl zij haar adreswijziging had doorgegeven aan de raad. Toen klaagster de beslissing op 16 januari 2018 onder ogen kreeg, kon zij door omstandigheden niet eerder dan 10 februari 2018 haar beroepschrift versturen naar het hof. Deze omstandigheden zijn gelegen in ziekenhuisbezoeken die klaagster heeft moeten afleggen in verband met een in haar hals geconstateerd gezwel en ziekte (griep) van haar kinderen en haarzelf. Om ervoor te zorgen dat het beroep tijdig, dat wil zeggen uiterlijk 14 februari 2018 (30 dagen gerekend vanaf 15 januari 2018), zou zijn, heeft klaagster het beroepschrift per expresse post verstuurd. Het hof heeft het beroepschrift op 14 februari 2018 ontvangen en dus binnen de gestelde termijn van 30 dagen gerekend vanaf 15 januari 2018, de datum van (de tweede) verzending van de beslissing naar het juiste adres.
4.5 Verweerster heeft de stellingen van klaagster betwist.
4.6 Het hof oordeelt dat de redenen die klaagster heeft aangevoerd geen rechtvaardiging vormen voor het te laat instellen van het hoger beroep. Klaagster heeft niet kunnen aantonen dat zij haar adreswijziging vóór 8 januari 2018 heeft doorgegeven aan de raad. Een met het (e-mail)bericht van klaagster aan de raad van 4 augustus 2017 vergelijkbaar (e-mail)bericht heeft klaagster niet in het geding gebracht. Uit de door het hof bij de raad ambtshalve ingewonnen inlichtingen is ook niet gebleken dat de raad bekend was met het gewijzigde adres van klaagster. Dat de beslissing op 8 januari 2018 verstuurd is naar het oude adres van klaagster komt dan ook voor haar rekening en risico. Het betoog van klaagster dat de beroepstermijn een aanvang heeft genomen op 15 januari 2018 gaat dus niet op. Toen klaagster kennis nam van de beslissing van de raad, had zij nog 23 dagen de tijd om hoger beroep in te stellen. Dat klaagster dat niet lukte vanwege gezondheidsproblemen van haarzelf en haar kinderen ligt ook in de risicosfeer van klaagster. Het lag op klaagsters weg om – als zij beroep wenste aan te tekenen – er voor te zorgen dat het beroepschrift tijdig door het hof werd ontvangen. Van klaagster had verwacht mogen worden dat zij iemand anders zou inschakelen om haar belangen te behartigen als zij daar zelf niet toe in staat was. Dat er voor klaagster geen reële mogelijkheid was om daarvoor te zorgen, heeft klaagster niet kunnen aantonen.
4.7 Het hof overweegt dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding daar het feit dat het beroep te laat is ingesteld voor rekening van klaagster is.
4.8 Het door klaagster ingestelde verzet tegen de beslissing van de voorzitter van het hof van 19 februari 2018 is derhalve ongegrond.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
verklaart het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline van 19 februari 2018 ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.D. Kiers-Becking, M.M.H.P. Houben, N.H. van Everdingen en E.M. Soerjatin, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2018.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 24 augustus 2018.