Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-08-2018

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2018:159

Zaaknummer

180112

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat, dat hij onder meer toezeggingen niet is nagekomen, is ook in hoger beroep ongegrond.De grief tegen de klachtomschrijving faalt. Geen ruimte voor nieuwe klachten in hoger beroep. Bekrachtiging.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing

van 24 augustus 2018

in de zaak 180112

naar aanleiding van het hoger beroep van:

       

klager

tegen:

verweerder

       

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 9 april 2018, onder nummer 17-702, aan partijen toegezonden op 9 april 2018. De raad heeft de klacht van klager tegen verweerder ongegrond verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2018:70.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 6 mei 2018 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-  de stukken van de eerste aanleg;

-  de antwoordmemorie van verweerder.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 29 juni 2018, waar klager en verweerder zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a)    zijn toezegging om een brief naar de gezinsvoogd te sturen niet is nagekomen;

b)    zijn toezegging om een verzoekschrift vervangende gezinsvoogdijinstelling in te dienen niet is nagekomen;

c)    na een onoverkomelijk meningsverschil over de wijze van aanpak een schriftelijke strijd is aangegaan in plaats van zich terug te trekken;

d)    de zaak feitelijk heeft neergelegd maar wel de toevoeging op zijn naam heeft laten zetten en tweemaal een eigen bijdrage in rekening heeft gebracht;

e)    de toevoeging op 20 november 2016 heeft laten overzetten en uren heeft gedeclareerd nadat hij bij brief van 15 november 2016 heeft gemeld af te zien van de zaak;

f)    gesteld heeft dat de zaak van klager kansloos is terwijl het Advies en Klachtbureau Jeugdzorg (hierna: ‘AKJ’) en de adviesdienst van de Raad voor de Kinderbescherming klager juist hebben geadviseerd om over te gaan tot vervanging gezinsvoogdijinstelling;

Toelichting

3.2    Verweerder heeft tijdens het intakegesprek voorgesteld om de hulpverlening voor de dochter van klager af te dwingen door het indienen van een verzoekschrift vervanging gezinsvoogdijinstelling bij de rechtbank. Verweerder zou eerst een brief naar de gezinsvoogd te sturen en haar een week responstijd geven. Daarna zou verweerder een verzoekschrift wijziging gezinsvoogdijinstelling indienen. Klager heeft met verweerder afgesproken dat dit de aanpak zou worden. Verweerder is de tijdens het intakegesprek gemaakte afspraken niet nagekomen. Verweerder heeft nagelaten klager bij te staan. Daarnaast heeft verweerder klager klem gezet door de toevoeging te muteren waardoor klager niet voor een derde keer recht had op een toevoeging en dus geen nieuwe (derde) advocaat heeft kunnen zoeken.

4    FEITEN

4.1    Klager heeft in 2016 problemen ervaren met de gezinsvoogdijinstelling die de ondertoezichtstelling over zijn minderjarige dochter uitvoerde.

4.2    In april 2016 heeft klager zich gewend tot mr. M voor rechtsbijstand in een door klager aanhangig te maken procedure tot ‘vervanging gezinsvoogdijinstelling’.

Mr. M (hierna: de ‘voormalig advocaat’) heeft een toevoeging aangevraagd maar de werkzaamheden niet uitgevoerd, aldus klager.

4.3    Op 24  oktober 2016 heeft klager zich telefonisch gewend tot verweerder als opvolgend advocaat en zijn wens overgebracht om via de rechter de gezinsvoogdijinstelling te laten vervangen.

4.4    Op 1 november 2016 heeft een intakegesprek plaatsgevonden bij verweerder op kantoor.

4.5    Bij brief van 2 november 2016 heeft verweerder de opdracht aan klager bevestigd. In de opdrachtbevestiging heeft verweerder onder meer gemeld dat hij de ontvangen en nog te ontvangen stukken van klager eerst diende te bestuderen, dat hij klager heeft gewezen op een andere (snellere) procedurele optie, dat hij hoopte zo snel mogelijk te komen tot een brief aan de gezinsvoogd en dat klager mogelijk een dubbele eigen bijdrage door de Raad voor Rechtsbijstand opgelegd zou krijgen nu dat de regel is bij voortzetting van de zaak door een tweede advocaat.

4.6    Bij brief van 15 november 2016 heeft verweerder klager bericht het dossier te hebben bestudeerd en – kort gezegd – dat hij geen aanleiding ziet om een verzoekschrift tot wijziging van de gezinsvoogdijinstelling in te dienen. Verweerder heeft gemeld dat een dergelijk verzoek op grond van het dossier volgens hem ‘als bij voorbaat kansloos is te beschouwen’.

4.7    Klager heeft bij brief van 16 november 2016 laten weten zich niet in de brief en het advies van verweerder te kunnen vinden. Klager heeft zijn brief afgesloten met de opmerking dat als verweerder klager niet wil bijstaan zoals volgens klager is afgesproken, hun wegen beter kunnen scheiden. In zijn e-mail van later die dag heeft klager verweerder gemeld dat verweerder geen toestemming heeft om met de gezinsvoogd contact op te nemen en dat dit alleen anders is als verweerder bereid is om de gemaakte afspraken na te komen.

4.8    Verweerder heeft per e-mail van 17 november 2016 zijn conclusie uit zijn brief van 15 november 2016 herhaald en daaraan toegevoegd dat hij wél kan proberen de gezinsvoogd ertoe te bewegen om slagvaardiger te handelen. Daarnaast heeft verweerder gemeld:

“Mijn brief is dus bedoeld als advies aan u voor een aanpak, die meer kans maakt op een resultaat, dat in belang van uw dochter is, dan voortzetting van de aanpak, die u tot nu toe volgt. Dit mede gebaseerd op de constatering, dat een wijziging van gezinsvoogdijinstelling niet haalbaar is. Wat dat betreft heb ik niets met u afgesproken. Ik zie het als mijn verantwoordelijkheid om u zo goed mogelijk te adviseren over een aanpak die ergens toe leidt, ook als dat iets anders betekent dan u in gedachten had.”

4.9    Bij brief van 20 november 2016 heeft klager geconcludeerd dat hij met verweerder een fors verschil van inzicht heeft over de wijze waarop het intakegesprek is verlopen en over de gemaakte afspraken en aanpak van de zaak. Klager heeft zijn brief als volgt afgesloten:

“Kennelijk ligt uw beoordeling over deze zaak, en de mijne mijlenver uit elkaar, en ik verwacht geen wijziging. Zodra ik met een advocaat moet gaan strijden over de aanpak, is de uitkomst al bepaald. Volgens mij is nu Gedragsregel 9 van de Gedragsregels 1992 advocatuur van toepassing, en doe daar nu een beroep op (lid 2). E.e.a. zodat ik een andere advocaat kan kiezen.

Op 1-11-2016 heb ik u dossierstukken overhandigd. Graag verneem ik van u wanneer ik deze bij u kan komen ophalen.”

4.10    Op 21 november 2016 heeft verweerder per e-mail aan klager bevestigd dat klager de samenwerking heeft beëindigd en dat verweerder geen werkzaamheden meer voor klager zal verrichten.

4.11    Bij brief van 2 december 2016 heeft verweerder klager een gecorrigeerde toevoeging toegestuurd, naar aanleiding van een administratieve correctie door de Raad voor Rechtsbijstand, waardoor klager tweemaal een eigen bijdrage verschuldigd is. Bij brief van 23 januari 2017 heeft verweerder klager herinnerd aan de twee nog openstaande eigen bijdrages van elk € 196,-.

4.12    Bij brief van 25 januari 2017 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder.

4.13    De rechtbank Overijssel heeft bij beslissing van 24 januari 2018 op verzoek van verweerder de gezinsvoogdijinstelling vervangen.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft alle klachtonderdelen ongegrond verklaard. De raad heeft daartoe, kort samengevat, overwogen dat niet is gebleken dat verweerder heeft toegezegd dat hij een brief naar de gezinsvoogd zou sturen en een verzoekschrift vervangende gezinsvoogdijstelling zou indienen. Van een onoverkomelijk meningsverschil over de wijze van aanpak aan de zijde van verweerder is de raad evenmin gebleken. Verweerder wilde wel verder met de zaak maar klager kon zich kennelijk niet verenigen met de door verweerder voorgestelde aanpak die afweek van de door klager voorgestane aanpak. Dat sprake was van een verschil van inzicht over de te volgen route waarbij verweerder getracht heeft klager te overtuigen van zijn visie, is niet klachtwaardig. Verweerder had zich niet hoeven te onttrekken als advocaat. Het was verweerder toegestaan om de toevoeging te laten muteren en op zijn naam te laten zitten omdat sprake is geweest van rechtsbijstand. Dat aan klager een dubbele eigen bijdrage is opgelegd kan verweerder niet worden verweten. Verder is niet gebleken dat het advies van verweerder juridisch inhoudelijk onjuist was. Dat de rechtbank nadien het door klager zelf ingediende verzoek tot vervanging van de voogdijinstelling heeft toegewezen, betekent niet dat verweerder tuchtrechtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door destijds anders te adviseren, aldus de raad.

5.2    Het hoger beroep van klager richt zich tegen de ongegrondverklaring van alle  onderdelen van zijn klacht. Klager heeft, kort samengevat, aangevoerd dat de raad niet over al zijn klachten heeft geoordeeld en een onvolledig en onjuist beeld van de feiten heeft geschetst. De raad is er bovendien aan voorbij gegaan dat verweerder de adviezen van het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming heeft genegeerd. Verweerder had zich moeten terugtrekken vanwege een onoverkomelijk meningsverschil. De overzetting van de toevoeging en het verzoek van verweerder aan de Raad voor Rechtsbijstand om een tweede eigen bijdrage op te leggen aan klager, hebben plaatsgevonden nadat klager verweerder te kennen had gegeven dat hij een beroep deed op gedragsregel 9. De handelwijze van verweerder heeft bij klager tot stress geleid. Dat inmiddels vervanging van de gezinsvoogdijinstelling heeft plaatsgevonden bevestigt dat verweerders houding en aanpak fout is geweest. Ter zitting bij het hof heeft klager hieraan toegevoegd dat hij geen opdracht heeft verstrekt aan verweerder. Klager was in afwachting van een offerte van verweerder met daarin een plan van aanpak en het financiële plaatje. Pas wanneer klager en verweerder het daarover met elkaar eens zouden zijn, zou klager een opdracht verstrekken aan verweerder. Zo ver is het nooit gekomen.

5.3    Verweerder heeft de stellingen van klager bestreden.

5.4    De grief die gericht is tegen de feitenvaststelling door de raad, is reeds behandeld, doordat het hof hiervoor de relevante feiten opnieuw heeft vastgesteld.

5.5    De grief van klager dat de raad niet over alle klachten heeft geoordeeld, faalt. De klacht is door de deken in zijn aanbiedingsbrief aan de raad geformuleerd en, zo volgt uit het proces-verbaal, door de voorzitter van de raad is deze formulering aan klager voorgehouden. Klager heeft met deze formulering ingestemd en verweerder heeft daartegen geen bezwaren geuit. Volgens vaste rechtspraak van dit hof staat daarmee de klacht op basis waarvan het hoger beroep wordt behandeld, vast.

5.6    Naar het oordeel van het hof is de stelling van klager dat hij geen opdracht heeft verstrekt aan verweerder niet alleen een nieuw gezichtspunt, maar tevens van een nieuwe klacht over de handelwijze van verweerder. Dit verwijt is niet eerder aan de orde gesteld. Klachten tegen een advocaat moeten worden ingediend op de in artikel 46c lid 1 van de Advocatenwet bepaalde wijze en kunnen derhalve niet voor het eerst in hoger beroep aan de orde worden gesteld. Het hof gaat dan ook voorbij aan de nieuwe klacht van klager.

5.7    Het onderzoek in hoger beroep ten aanzien van de klachtonderdelen a tot en met f heeft verder niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad waarmee het hof zich verenigt. De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen en de beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 9 april 2018, onder nummer 17-702.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.D. Kiers-Becking, M.M.H.P. Houben, N.H. van Everdingen en E.M. Soerjatin, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2018.

   

griffier    voorzitter    

       

De beslissing is verzonden op 24 augustus 2018.