Rechtspraak
Uitspraakdatum
24-08-2018
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2018:158
Zaaknummer
180014
Inhoudsindicatie
Klacht tegen advocaat van de wederpartij, dat hij onnodige procedures is gestart, niet onafhankelijk is ten opzichte van zijn client en niet de-escalerend wil werken, is ook in hoger beroep ongegrond. Klagers verzoek om schadevergoeding (onnodig gemaakte proceskosten) wordt afgewezen, omdat niet buiten twijfel is dat de vordering doorde civiele rechter zal worden toegewezen.
Uitspraak
Beslissing
van 24 augustus 2018
in de zaak 180014
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 11 december 2017, onder nummer 16-411/DH/DH, aan partijen toegezonden op 11 december 2017. De raad heeft klachtonderdeel a van de klacht van klager tegen verweerder gegrond verklaard, de klachtonderdelen b, c en e ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van klachtonderdeel d. Aan verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd, met veroordeling van verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- en de reiskosten van € 25,- aan klager en de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2017:251.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 10 januari 2018 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- het e-mailbericht (met bijlage) van de gemachtigde van klager van 27 juni 2018;
- het e-mailbericht (met bijlage) van de gemachtigde van klager van 29 juni 2018.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 29 juni 2018, waar klager en zijn gemachtigde, mr. S, en mr. B namens verweerder zijn verschenen. Verweerder was afwezig. Mr. S heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) (…)
b) hij allerhande onnodige procedures heeft gestart;
c) (…)
d) er sprake is van vermenging van de praktijken van verweerder en mr. B waardoor verweerder niet onafhankelijk is ten opzichte van zijn cliënt mr. B;
e) hij niet de-escalerend wil werken.
4 FEITEN
In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
5 BEOORDELING
5.1 Het hoger beroep van klager is gericht tegen de ongegrondverklaring van de klachtonderdelen b en e en de niet-ontvankelijkverklaring van klager ten aanzien van klachtonderdeel d. Klager heeft ter zitting bevestigd dat hij niet opkomt tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdeel c.
5.2 Verweerder voert als meest verstrekkende verweer aan dat klager in zijn beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het beroepschrift geen grieven bevat en slechts een herhaling is van in eerste aanleg ingenomen stellingen. Dit verweer wordt door het hof verworpen. Het door klager zelf opgestelde en ingediende beroepschrift bevat voldoende kenbare gronden waarom klager het niet eens is met de beslissing van de raad met betrekking tot de klachtonderdelen b, d en e. Een grief mag bestaan uit een herhaling van een in eerste aanleg ingenomen stelling. Bij gebreke van een nadere specificatie van zijn bezwaren tegen de beslissing van de raad op voormelde klachtonderdelen in de vorm van specifieke grieven wordt het ervoor gehouden dat hij blijft bij die klachtonderdelen. Aan deze onderdelen zal dus aandacht worden besteed. Klager is daarom ontvankelijk in zijn hoger beroep.
5.3 Het onderzoek in hoger beroep ten aanzien van de klachtonderdelen b, d en e heeft echter niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad waarmee het hof zich verenigt. De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen.
5.4 Klager heeft per e-mail op 27 juni 2018 verzocht verweerder op voet van artikel 48b lid 1 Advocatenwet te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 4.314,-. De schade bestaat uit onnodig gemaakte proceskosten (advocaatkosten en griffierecht) in een tweetal procedures die verweerder (voor zijn cliënt) tegen klager heeft geëntameerd zonder rechtsgeldige volmacht.
5.5 Het hof oordeelt hierover als volgt. Nog daargelaten de vraag of het verzoek tot schadevergoeding, dat twee dagen vóór de mondelinge behandeling in hoger beroep is gedaan, niet in strijd is met de goede procesorde, zal het hof het verzoek afwijzen. Voor een veroordeling tot schadevergoeding is alleen dan plaats wanneer buiten twijfel is dat een civiele rechter het schadebedrag zal toewijzen. Het hof kan immers civiele geschillen niet beslissen. Dat de vordering buiten twijfel zal worden toegewezen is hier niet het geval. Verweerder betwist de vordering (en het causaal verband tussen zijn handelwijze en de gestelde schade) gemotiveerd.
5.6 Uit het voorgaande volgt dat de beslissing van de raad, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden bekrachtigd en dat het verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 11 december 2017, onder nummer 16-411/DH/DH, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het verzoek tot toekenning van schadevergoeding.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.D. Kiers-Becking, M.M.H.P. Houben, N.H. van Everdingen en E.M. Soerjatin, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2018.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 24 augustus 2018.