Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-08-2018
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2018:171
Zaaknummer
180094a
Inhoudsindicatie
Klager verzoekt terugverwijzing van de zaak naar de raad. Hof oordeelt dat de advocatenwet hiertoe geen ruimte laat. Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens appelverbod (art. 46h lid 7 Aw). Er zijn geen gronden aangevoerd die aanleiding kunnen geven voor doorbreking van dit appelverbod.
Uitspraak
BESLISSING
van 27 augustus 2018
in de zaak 180094a
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 9 april 2018 (verder: de raad), gewezen onder nummer 17-397/DH/DH-a, aan partijen toegezonden op 9 april 2018. In deze beslissing is het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van 18 september 2017 (verder: de voorzitter), gewezen onder nummer 17-397/DH/DH-a, ongegrond verklaard. In de voorzittersbeslissing is van de klacht van klager klachtonderdeel a kennelijk niet-ontvankelijk en klachtonderdelen b, c, d, en e kennelijk ongegrond verklaard.
De beslissing van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2018:66. De voorzittersbeslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2017:190.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 12 april 2018 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- het e-mailbericht van verweerster van 23 mei 2018.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 2 juli 2018, waar klager is verschenen. Verweerster is met bericht van verhindering niet verschenen.
3 BEOORDELING
3.1 Klager heeft het hof verzocht de zaak terug te verwijzen naar de raad, omdat hij meent dat de raad onvoldoende onderzoek heeft verricht alvorens tot beoordeling van zijn verzet over te gaan. De raad heeft voorts verzuimd per klachtonderdeel te motiveren waarom het verzet is afgewezen en heeft een van de beoordeling van de voorzitter afwijkende inhoudelijke beoordeling van de zaak gegeven. Klager verzoekt het hof zijn beroep niet te zien als een verzoek tot doorbreking van het appelverbod, maar de raad op te dragen opnieuw onderzoek te doen en een nieuwe beoordeling van zijn klachten te geven.
3.2 Het hof oordeelt op het verzoek van klager als volgt. De Advocatenwet laat geen ruimte voor een terugverwijzing van de zaak door het hof naar de raad. De door klager voorgestane constatering dat de raad onvoldoende onderzoek heeft verricht en zijn verzet onjuist heeft beoordeeld, vergt een inhoudelijke beoordeling door het hof van de beslissing van de raad en het daaraan ten grondslag liggende onderzoek. Een inhoudelijke beoordeling door het hof is echter pas aan de orde als vast staat dat klager ontvankelijk is in zijn hoger beroep tegen deze beslissing.
3.3 Ten aanzien van de vraag of klager ontvankelijk is in hoger beroep, overweegt het hof als volgt. Artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing van de raad tot niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het verzet, dat is gedaan tegen een beslissing van de voorzitter van die raad waarbij een klacht als kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond dan wel van onvoldoende gewicht is afgewezen.
3.4 Indien echter zulke fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van het verzet door de raad, kan dit rechtsmiddelenverbod worden doorbroken. Het is aan de klager om aan te geven welke fundamentele rechtsregel is geschonden.
3.5 Klager heeft in hoger beroep geen toereikende gronden aangevoerd die aanleiding kunnen geven tot doorbreking van dit appelverbod. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep van klager tegen de beslissing van de raad niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 9 april 2018, gewezen onder
17-397/DH/DH-a.
Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G.J.L.F. Schakenraad en M.P.C.J. van Bavel, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2018.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 27 augustus 2018.