Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-08-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2017:158
Zaaknummer
17-454/DH/RO
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen stafmedewerker van de deken van een lokale Orde van Advocaten kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 8 augustus 2017
in de zaak 17-454/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 14 juni 2017 met kenmerk R 2017/45 edl/mb, door de raad ontvangen op 15 juni 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Op 8 november 2016 heeft verweerster, als stafmedewerker van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [plaatsnaam], samen met een lid van de Raad van de Orde in het arrondissement [plaatsnaam] een bezoek gebracht aan het kantoor van klager. Ook een medewerker van de Raad voor Rechtsbijstand was bij dit bezoek aanwezig. Tijdens het bezoek is een groot aantal dossiers ingezien.
1.2 Bij brief van 1 december 2016 heeft de deken klager als volgt bericht:
“Geachte confrère,
Tijdens het bezoek aan uw kantoor van 8 november jl. ter controle van de dossiers waarin toevoegingen op naam van [voormalig kantoorgenote van klager] waren gesteld, constateerde [lid van de Raad van de Orde] dat in een zaak, [partij W.,/partij B.], sprake leek te zijn van tegenstrijdige belangen. Uw kantoor zou voor beide partijen optreden. Ik heb op grond van het vorenstaande behoefte aan een nadere toelichting van uw kant.
Ik heb begrepen dat uw kantoor voor [partij W.] op naam van [voormalig kantoorgenote van klager] een toevoeging heeft aangevraagd, doch dat zij geen enkele inhoudelijke bemoeienis met de zaak heeft gehad. Het is mij niet duidelijk wie nu voor welke partij optreedt. U wilt mij dat wel berichten. Daarnaast wilt u mij wel laten weten op grond waarvan u van oordeel bent dat er geen sprake is van een tegenstrijdig belang. (…)”
1.3 Bij brief van 23 december 2016 heeft klager bij het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerster. Het Hof van Discipline heeft vervolgens besloten dat de klacht kon worden onderzocht door de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [plaatsnaam]. De klacht is onderzocht door de waarnemend deken in dat arrondissement.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) zij als afgevaardigde van de deken onkundig was;
b) zij miskent dat een kantoor niet voor een cliënt optreedt;
c) zij miskent dat een kantoor geen toevoeging aanvraagt;
d) zij geen kennis van de gedragsregels heeft.
2.2 Klager heeft klachtonderdeel a) als volgt toegelicht. In de brief van 1 december 2016 schreef de deken dat er sprake leek te zijn van tegenstrijdige belangen. Een stafmedewerker van de deken van de Orde van Advocaten dient echter over kennis en kunde te beschikken om te kunnen beoordelen of er wel of geen sprake is van een tegenstrijdig belang. Verweerster heeft dus onzorgvuldig gehandeld, hetgeen klachtwaardig is.
2.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b) stelt klager het volgende. In de brief van 1 december 2016 staat: “Uw kantoor zou voor beide partijen optreden”. Een advocaat dient echter te begrijpen dat een kantoor niet optreedt voor een cliënt. Het is een advocaat die optreedt namens een cliënt. De deken is aldus verkeerd ingelicht door verweerster. Deze handelswijze is niet zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Het schaadt het vertrouwen in de advocatuur. Verweerster handelt klachtwaardig.
2.4 Met betrekking tot klachtonderdeel c) merkt klager op dat in de brief van 1 december 2016 staat: “Ik heb begrepen dat uw kantoor voor partij [W.] op naam van [voormalig kantoorgenote van klager] een toevoeging heeft aangevraagd, …”. Een kantoor vraagt echter geen toevoeging aan; dat doet de advocaat. Verweerster heeft de deken verkeerd voorgelicht en haar eigen verhaal opgeschreven in plaats van hetgeen verteld is. Van een advocaat, en helemaal van een stafmedewerker van de deken van de Orde van Advocaten, mag een bepaalde deskundigheid worden verwacht. Een advocaat mag geen zaken aannemen als hij niet beschikt over de benodigde expertise. De handelwijze van verweerster schaadt het vertrouwen in de advocatuur. Daarnaast is het uiterst onzorgvuldig van verweerster.
2.5 Klachtonderdeel d) is door klager als volgt toegelicht. In de brief van 1 december 2016 staat: “Daarnaast wilt u mij wel laten weten op grond waarvan u van oordeel bent dat er geen sprake is van een tegenstrijdig belang.” Verweerster gaat voorbij aan gedragsregel 7 lid 5 en lid 6. Van een advocaat, en helemaal van een stafmedewerker van de deken van de Orde van Advocaten, mag een bepaalde deskundigheid worden verwacht. Een advocaat mag geen zaken aannemen als hij niet beschikt over de benodigde expertise. De handelwijze van verweerster schaadt het vertrouwen in de advocatuur. Daarnaast is het uiterst onzorgvuldig van verweerster.
2.6 Volgens klager heeft verweerster gehandeld in strijd met de gedragsregels 1, 3, 17, 30 en 31. Hij verzoekt het Hof van Discipline om aan verweerster een passende maatregel op te leggen.
3 VERWEER
3.1 Verweerster stelt zich op het standpunt dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard.
Klachtonderdeel a
3.2 Tijdens het bezoek aan het kantoor van klager op 8 november 2016 hebben verweerster, een lid van de Raad van de Orde en een medewerker van de Raad voor Rechtsbijstand dossiers ingezien. Het is verweerster bekend dat het lid van de Raad van de Orde over een dossier vragen heeft gesteld, aangezien het erop leek dat het kantoor van klager beide partijen in die zaak bijstond. Verweerster heeft daar verder geen bemoeienis mee gehad. Bovendien heeft zij het dossier niet ingezien. Zij ziet derhalve niet in hoe zij onzorgvuldig zou hebben gehandeld.
Klachtonderdelen b en c
3.3 Het is onjuist dat verweerster de deken verkeerd heeft ingelicht. Zij heeft de deken niet over deze kwestie ingelicht. Immers, zij heeft het betreffende dossier niet ingezien.
Klachtonderdeel d
3.4 Verweerster heeft het betreffende dossier niet ingezien. De deken heeft klager een brief gestuurd met het verzoek een nadere toelichting te geven. De brief van 1 december 2016 is niet van verweerster afkomstig.
4 BEOORDELING
4.1 Het in artikel 46 en verder van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht ziet op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals in dit geval als stafmedewerker van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [plaatsnaam], blijft voor hem of haar het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij of zij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met wat een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem of haar een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
4.2 De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.3 Vaststaat dat verweerster op 8 november 2016 het kantoor van klager heeft bezocht en daar verschillende dossiers heeft ingezien. Dat verweerster ook het dossier inzake partij W./partij B. heeft ingezien, en dat zij (het concept van) de brief van 1 december 2016 heeft opgesteld, kan echter niet worden vastgesteld. De klacht mist daarom feitelijke grondslag. Dat verweerster in strijd heeft gehandeld met enige gedragsregel is op geen enkele wijze gebleken. De klacht is kennelijk ongegrond.
4.4 Ten overvloede overweegt de voorzitter dat – ook indien wél zou kunnen worden vastgesteld dat verweerster tijdens het bezoek van 8 november 2016 het dossier inzake partij W./partij B. had ingezien en dat zij de brief van 1 december 2016 had opgesteld – de klacht eveneens kennelijk ongegrond zou worden verklaard. Naar het oordeel van de voorzitter zou in dat geval namelijk niet kunnen worden geconcludeerd dat verweerster door dat handelen het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 8 augustus 2017.
Deze beslissing is in afschrift op 8 augustus 2017 verzonden.