Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-07-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2018:114

Zaaknummer

17-940/DB/OB

Inhoudsindicatie

Voorzitter heeft terecht geoordeeld dat klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk is wegens ontbreken eigen belang en deels kennelijk ongegrond wegens ontbreken feitelijke grondslag. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 16 juli 2018 in de zaak 17-940/DB/OB

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 5 januari 2018 op de klacht van:

 

 

klager

 

tegen:

 

         verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 14 oktober 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. Nadat klager de deken bij brief van 21 oktober 2016 had verzocht om de klacht te laten rusten, heeft hij bij brief van 1 april 2017 laten weten de klacht toch te willen doorzetten.

1.2      Bij brief, met bijlagen, aan de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna: de raad) van 10 november 2017, met kenmerk 48/16/140K, door de raad ontvangen op 13 november 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      Bij beslissing van 5 januari 2018 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht met toepassing van artikel 46j lid 1 Advocatenwet deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond  verklaard. Deze beslissing is op 8 januari 2018 verzonden aan klager.

1.4      Bij brief, met bijlage, van 11 januari 2018, door de raad ontvangen op 12 januari 2018, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 28 mei 2018 in aanwezigheid van verweerder. Klager is, met bericht, niet verschenen.

1.6      De raad heeft kennisgenomen van bovenbedoelde beslissing van de voorzitter en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven. Ook heeft de raad kennisgenomen van bovengenoemd verzetschrift van klager en van zijn schriftelijke aanvullingen van 9 en 28 februari en 14 april 2018, met bijlagen.

                         

2          FEITEN

2.1      Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet niet op.      

 

 

3          VERZET

3.1     De gronden van het verzet komen er in de kern op neer dat de voorzittersbeslissing naar de mening van klager niet voldoende is gemotiveerd. Ter onderbouwing voert klager in zijn verzetschrift het volgende aan :

“1. Op schrijven “Administratiekantoor [B] 16 september 2016 aan cliënte (bijgaand) heeft "geenszin van zin” [verweerder], in belang cliënte hierop dezerzijds reageren geforceerd.

2. Hetgeen voor [X], voormalig echtgenoot cliënte, volstond om al 24 oktober 2016 aangifte te doen van "belaging" middels herhaald aanschrijven “Administratiekantoor [B] BV”.

3. Waarop 23 november 2016 een oproep Ressortsparket in ontvangst genomen kon worden voor de behandeling vordering executie halfjaar detentie (TUL) in raadkamer Gerechtshof, 8 december 2016.

Verzet: in de beslissing Voorzitter d.d. 5 januari 2018 ontbreekt in strijd met art.46j lid 2 Advocatenwet motivering “geen eigen zelfstandig belang" ofschoon opdrachtgever van [verweerder],welke niets van hetgeen door hem geproduceerd bij diens conclusie van dupliek (ooit)verzonden heeft aan cliënte.

Verder is het missen “feitelijke grondslag" gevolg van het nalaten mevr.Mr.M. namens Deken eerst gelegenheid te geven tot “conclusie van repliek" en vervolgens idem tot “uitlatingen producties", aldus conform EHRM “S" met EHRM “V" deugdelijk vaststelling van feiten belettend.”

4          BEOORDELING

4.1      De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht, voldoende gemotiveerd en op juiste gronden deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond  verklaard.

4.2      Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus beslist door G.J.E. Poerink, voorzitter, mrs. L.G. de Haas en A.J.F. van Dok, leden, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2018.

 

 

 

Griffier                                            Voorzitter

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 16 juli 2018

 

verzonden aan:

-           klager

-           verweerder

-           de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

 

 

Op grond van artikel 46j lid 4 en 46h lid 7 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.