Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-08-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:165

Zaaknummer

17-533/DH/A-a

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht niet-ontvankelijk wegens overschrijding driejaarstermijn.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 16 augustus 2017

in de zaak 17-533/DH/A-a

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [x] (hierna ook: de deken) van 21 juni 2017 met kenmerk 4017-0312, door de raad ontvangen op 13 juli 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder heeft klager van 18 januari 2002 tot en met 10 februari 2003 bijgestaan in een strafzaak.

1.2    Bij brief van 8 mei 2017 met bijlagen heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [x] een klacht ingediend over verweerder. De deken heeft de klacht onderzocht en het klachtdossier vervolgens op verzoek van klager doorgezonden naar de Raad van Discipline in het ressort [x].

1.3    Bij brief van 23 juni 2017 heeft de griffier van de Raad van Discipline in het ressort [x] het Hof van Discipline verzocht om de klacht ter behandeling te verwijzen naar een andere raad, aangezien verweerder lid is van de Raad van Discipline in het ressort [x].

1.4    Bij beslissing van 3 juli 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline de klacht ter behandeling verwezen naar de Raad van Discipline in het ressort Den Haag.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat: 

a)    hij er bewust en opzettelijk in is tekortgeschoten de onschuld van klager aan te tonen;

b)    hij “plaats heeft genomen naast de voorgeleidende rechter, waardoor klager zonder raadsman kwam te staan”.

3    VERWEER

3.1    Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat de klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien de klacht betrekking heeft op door verweerder aan klager verleende bijstand die langer dan drie jaar geleden heeft plaatsgevonden.

3.2    Subsidiair voert verweerder aan dat hij zich niet kan herinneren te hebben plaatsgenomen “naast de voorgeleidende rechter, waardoor klager zonder raadsman kwam te staan”, dan wel dat hij op een andere wijze “bewust en opzettelijk zou zijn tekortgeschoten de onschuld van klager aan te tonen”.

4    BEOORDELING

4.1    Artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet bepaalt dat een klacht niet-ontvankelijk is als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de beklaagde advocaat. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

4.2    Verweerder heeft onbetwist gesteld dat zijn bijstand aan klager op

10 februari 2003 is geëindigd. Klager heeft zijn klacht bij de deken ingediend op 8 mei 2017. Derhalve is de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet ruimschoots overschreden. Dit betekent dat de klacht niet-ontvankelijk is. Dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn, is de voorzitter niet gebleken.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 16 augustus 2017.

Deze beslissing is in afschrift op 16 augustus 2017 verzonden.