Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-07-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2018:120

Zaaknummer

18-323/DB/LI

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft uitvoering gegeven aan de opdracht. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 5 juli 2018

in de zaak 18-323/DB/LI

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

 

klaagster

tegen:

 

 

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 30 april 2018 met kenmerk K18-008, door de raad ontvangen op 1 mei 2018, van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken en van de e-mailberichten van klaagster d.d. 15, 30, 31 mei en 5 en 12 juni 2018.

 

 

1          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1       Klaagster heeft zich op 18 september 2017 tot verweerder gewend. Op 21 september 2017 heeft verweerder per e-mail een opdrachtbevestiging aan klaagster gestuurd, waarin is vastgelegd dat verweerder klaagsters ex-partner zou benaderen, met de vraag of deze bereid was om zijn medewerking te verlenen aan hervatting van de omgang tussen klaagster en haar minderjarige zoon. Voorts is in de opdrachtbevestiging vastgelegd dat indien klaagsters ex-partner niet bereid zou zijn om zijn medewerking te verlenen, verweerder dan een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling zou indienen bij de rechtbank. Verweerder heeft voorts aan klaagster bevestigd dat hij haar zou bijstaan op basis van een toevoeging en dat de klachten en geschillenregeling Advocatuur van toepassing is. Verweerder heeft klaagster verzocht om de opdrachtbevestiging voor akkoord te onderteken, hetgeen niet is gebeurd.

1.2       Op 21 september 2017 heeft verweerder klaagsters ex-partner aangeschreven met het verzoek om binnen acht dagen in te stemmen met hervatting van de omgangsregeling bij gebreke waarvan hij een verzoek bij de rechtbank zou indienen.

1.3       De advocaat van klaagsters ex-partner heeft verweerder bij brief d.d. 28 september 2017 bericht dat klaagsters ex-partner niet wilde meewerken aan hervatting van de omgangsregeling. Verweerder heeft deze brief op 3 oktober 2017 doorgestuurd aan klaagster met de mededeling dat hij het concept verzoekschrift zou opstellen. Op 27 oktober 2017 heeft verweerder het concept verzoekschrift opgesteld. Klaagster zou dit op verweerders kantoor komen ophalen. Klaagster is niet verschenen. Op 1 november 2017 heeft verweerder het concept verzoekschrift per e-mail en per gewone post aan klaagster toegestuurd. Omdat een reactie van klaagster uitbleef heeft verweerder op 21 november 2017 zowel per e-mail als per gewone post een herinneringsbrief aan klaagster gestuurd.

1.4       Op 23 november 2017 heeft klaagster verweerder per e-mail bericht dat zij van mening was dat de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming dienden te worden gerectificeerd. Ook heeft klaagster verweerder op de hoogte gesteld van haar nieuwe telefoonnummer.

1.5       De door de Raad voor Rechtsbijstand aan klaagster opgelegde bijdrage ten bedrage van € 287,-- is door verweerder bij klaagster in rekening gebracht en verweerder heeft klaagster op 12 oktober en 1 november 2017 schriftelijk aangemaand tot betaling, waarna zij op 23 november 2017 door de secretaresse van verweerder telefonisch is verzocht om tot betaling over te gaan.

1.6       Op 29 november 2017 heeft klaagster bij verweerders kantoor een klacht tegen verweerder ingediend, waarna verweerder zijn werkzaamheden heeft neergelegd.

 

2          KLACHT

2.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

totaal geen inzet heeft getoond en enkel zijn eigen belang heeft behartigd.

 

3          VERWEER

3.1       Klaagster is niet-ontvankelijk omdat zij de klacht niet eerst heeft voorgelegd aan de Geschillencommissie Advocatuur. Verweerder betwist dat hij geen inzet heeft getoond en enkel zijn eigen belang heeft behartigd. Verweerder heeft met klaagster afgesproken dat hij haar zou bijstaan in de omgangskwestie. De te verrichten werkzaamheden zijn vastgelegd in de opdrachtbevestiging. Verweerder heeft contact gelegd met de wederpartij en heeft een concept verzoekschrift opgesteld. Verweerder heeft het concept verzoekschrift aan klaagster gestuurd en heeft voorgesteld om een afspraak te maken om het concept te bespreken.

 

4          BEOORDELING

4.1     Ontvankelijkheid

Op zich is juist dat in de opdrachtbevestiging is vastgelegd dat verweerder deelneemt aan de klachten- en geschillenregeling Advocatuur. Echter, daarin wordt niet meer vermeld dan dat klaagster haar klachten aan de geschillencommissie advocatuur kan voorleggen. De voorzitter kan op grond daarvan niet anders concluderen dan dat klaagster zich niet heeft verbonden om haar klachten bij uitsluiting aan de geschillencommissie voor te leggen. Voorts vermeldt art. 46g lid 3 sub b Advocatenwet niet meer dan dat een klacht met betrekking tot de hoogte van een declaratie die aan een klachten- en geschilleninstantie kan worden voorgelegd niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Van een klacht over de hoogte van een declaratie is geen sprake. Klaagster kan derhalve worden ontvangen in haar klacht.

4.2     Beoordeling

De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De voorzitter zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

4.3     Uit de overgelegde stukken blijkt naar het oordeel van de voorzitter dat verweerder uitvoering heeft gegeven aan de door klaagster aan hem verstrekte opdracht, zoals vastgelegd in de opdrachtbevestiging d.d. 21 september 2017. Dat er sprake is van een verleende opdracht staat tussen partijen niet ter discussie. Deze opdrachtbevestiging heeft verweerder weliswaar niet voor akkoord ondertekend van klaagster retour ontvangen, maar naar het oordeel van de voorzitter is genoegzaam gebleken dat klaagster de opdrachtbevestiging heeft ontvangen en akkoord was met de inhoud ervan. Immers, de opdrachtbevestiging is volgens verweerder verzonden naar het e-mailadres dat klaagster in gebruik had en zelf hanteerde voor het verzenden van mails aan verweerder, terwijl klaagster verweerder niet heeft bericht dat de opdrachtbevestiging niet overeenstemde met hetgeen zij hadden afgesproken. Uit de stukken blijkt niet – ook niet uit de schriftelijke reactie van klaagster van 23 november 2017 – dat zij de door verweerder aan haar toegezonden brieven en e-mails niet zou hebben ontvangen. In de reactie van 23 november 2017 wordt enkel gesproken over een gewijzigd telefoonnummer. Evenmin blijkt uit de stukken van een andere opdracht dan in de opdrachtbevestiging wordt omschreven. De voorzitter is dan ook van oordeel dat moet worden aangenomen dat tussen klaagster en verweerder overeenstemming bestond over de aard van de door verweerder te verrichten werkzaamheden: het verlenen van bijstand aan klaagster teneinde de totstandkoming van een omgangsregeling te bewerkstelligen. Verweerder heeft eerst getracht de zaak in der minne op te lossen door klaagsters ex-partner aan te schrijven en toen dat niet succesvol bleek heeft hij een verzoekschrift opgesteld en in concept aan klaagster toegestuurd.

4.4     Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder totaal geen inzet heeft getoond en enkel zijn eigen belang heeft behartigd.

4.5     Omdat de feitelijke grondslag van de klacht ontbreekt, zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaren.

 

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. A.G.M. Zander, voorzitter, met bijstand van

mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier op 5 juli 2018.

 

 

Griffier                                            Voorzitter

 

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 5 juli 2018

verzonden aan:

-     klaagster

-     verweerder

-     de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg.

 

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, Postbus 1190, 4801 BD Breda .  Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ) waarin de gronden van het verzet gemotiveerd worden omschreven. In het verzetschrift moet u uitleggen waarom u het niet eens bent met de beslissing van de voorzitter dat de klacht kennelijk ongegrond of kennelijk niet-ontvankelijk is. U mag daarin ook nader toelichten waarom de klacht volgens u gegrond is.

De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift dus ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl