Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-08-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:174

Zaaknummer

18-527/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  27 augustus 2018

in de zaak 18-527/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

 

tegen:

    

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 12 juli 2018 met kenmerk 2018-422615, door de raad ontvangen op 13 juli 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager is op 15 oktober 2014 door de politie aangehouden wegens diefstal van twee fietsen en meerdere (fiets)koplampen. Bij vonnis van 24 februari 2015 heeft de politierechter diefstal van één fiets en één fietskoplamp bewezen geacht en klager veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken wegens diefstal, meermalen gepleegd. Bij arrest van 17 december 2015 heeft het gerechtshof het vonnis van de rechtbank vernietigd en klager veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.

1.2 Mr. V, die klager heeft bijgestaan tijdens de zitting bij de politierechter en in het hoger beroep bij het gerechtshof, heeft namens klager op 30 december 2015 cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof. Verweerder heeft de zaak vervolgens van mr. V overgenomen en een cassatieschriftuur ingediend.

1.3 Bij arrest van 13 juni 2017 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen.

1.4 Op het dekenspreekuur van 8 februari 2018 heeft klager een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij, ondanks het verzoek van klager, geen vordering tot schadevergoeding heeft ingediend wegens de onterechte hechtenis van klager.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht heeft betrekking op de door verweerder aan klager verleende dienstverlening. De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

4.2 Klager verwijt verweerder dat hij, ondanks het verzoek van klager, geen vordering tot schadevergoeding wegens de onterechte hechtenis van klager heeft ingediend. Verweerder heeft aangevoerd dat nu de zaak van klager is geëindigd met een gevangenisstraf voor een feit waarop voorlopige hechtenis is toegestaan, klager op grond van artikel 89, eerste lid, Wetboek van Strafvordering, geen recht op schadevergoeding wegens vermeende onrechtmatige hechtenis. Klager heeft dit niet betwist. De klacht is dan ook kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend  voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 27 augustus 2018.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 27 augustus 2018 verzonden.