Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-08-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2017:157
Zaaknummer
17-395/DH/DH-a
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Niet is gebleken dat verweerder informatie aan het gerechtshof heeft verschaft waarvan hij wist, dan wel had moeten weten, dat deze onjuist was. Indien en voor zover klaagster tevens heeft bedoeld te klagen over de stichting waar verweerder werkzaam is, geldt dat de klacht in zoverre kennelijk niet-ontvankelijk is.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 8 augustus 2017
in de zaak 17-395/DH/DH-a
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 11 mei 2017 met kenmerk K029 2017 dk/smo, door de raad op diezelfde datum ontvangen, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Verweerder is als advocaat werkzaam bij een stichting die zich richt op het verlenen van rechtshulp aan particulieren, bedrijven en instellingen (hierna: de stichting).
1.2 Tussen klaagster en haar buurman is een conflict ontstaan. Klaagster heeft onder meer bezwaar gemaakt tegen het gebruik door haar buurman van een rookoven op zijn balkon. De buurman verweet klaagster onder andere het voeren en verzorgen van duiven op haar balkon en in haar woning. De rechtbank Den Haag heeft op 15 januari 2014 vonnis gewezen in het geschil.
1.3 Verweerder heeft de buurman van klaagster vanaf medio mei 2015 bijgestaan in bovengenoemd geschil. Hij heeft de behandeling van de zaak overgenomen van een andere (toenmalig) advocaat, die destijds eveneens werkzaam was bij de stichting. Bij arrest van 29 maart 2016 heeft het Gerechtshof Den Haag het vonnis van de rechtbank deels vernietigd, klaagster – op straffe van een dwangsom van EUR 100,- per dag – verboden om op haar balkon duiven te voeren dan wel in haar woning duiven te verzorgen, en het bestreden vonnis voor het overige bekrachtigd.
1.4 Bij brief van 20 januari 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder, zijn bij randnummer 1.3 bedoelde oud-collega en de advocaat die de behandeling van de zaak van verweerder heeft overgenomen. De onderhavige beslissing ziet enkel op de klacht die over verweerder is ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij het Gerechtshof Den Haag onjuist, dan wel onvolledig heeft geïnformeerd, als gevolg waarvan het Gerechtshof Den Haag klaagster heeft verboden duiven op haar balkon te voeren, dan wel in haar woning te verzorgen, zulks op straffe van een dwangsom.
3 VERWEER
3.1 Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat klaagster niet (voldoende gemotiveerd) heeft gesteld, noch aannemelijk heeft gemaakt in welk eigen belang zij rechtstreeks is of kan worden getroffen door het vermeende tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder. Klaagster dient om die reden niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar klacht.
3.2 Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat de klacht kennelijk ongegrond dient te worden verklaard, aangezien hij de grenzen van de hem toekomende vrijheid niet heeft overschreden.
3.3 Het verweer komt voor het overige – voor zover nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.
4 BEOORDELING
4.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klaagsters wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
4.2 Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat klaagster geen eigen belang heeft bij de onderhavige klacht, overweegt de voorzitter als volgt. Klaagster verwijt verweerder in feite dat hij heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 30. Deze gedragsregel bepaalt dat een advocaat zich dient te onthouden van het verstrekken van feitelijke gegevens waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist zijn. Als wederpartij heeft klaagster een persoonlijk belang bij gedragsregel 30. De klacht is dan ook ontvankelijk, zodat de voorzitter toekomt aan een inhoudelijke beoordeling daarvan.
4.3 De voorzitter stelt vast dat verweerder het standpunt van zijn cliënt heeft verwoord en daarbij is afgegaan op de mededelingen van zijn cliënt. Dat verweerder informatie aan het Gerechtshof Den Haag heeft verschaft waarvan hij wist dan wel had moeten weten dat deze onjuist was, is de voorzitter op geen enkele wijze gebleken.
4.4 Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De klacht is kennelijk ongegrond.
4.5 Tenslotte overweegt de voorzitter dat, indien en voor zover klaagster tevens heeft bedoeld te klagen over de stichting in het algemeen, de klacht in zoverre kennelijk niet-ontvankelijk is. Klachten tegen een stichting, dan wel haar bestuurder(s), zijn namelijk slechts in bepaalde gevallen ontvankelijk, namelijk indien de klacht te maken heeft met de organisatie van het stichting als zodanig. Klaagster heeft in dat verband geen feiten gesteld of aannemelijk gemaakt op grond waarvan de tuchtrechter tot het oordeel zou kunnen komen dat de stichting zich op een wijze zou hebben gedragen die als klachtwaardig zou kunnen worden aangemerkt.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en onder c, respectievelijk b Advocatenwet, kennelijk ongegrond, respectievelijk – indien en voor zover klaagster tevens heeft bedoeld te klagen over de stichting waarvoor verweerder werkzaam is – kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 8 augustus 2017.
Deze beslissing is in afschrift op 8 augustus 2017 verzonden.