Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-08-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2018:118
Zaaknummer
18-356/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Verweerster heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in haar brief aan klaagster feitelijk onjuist te stellen dat klaagster recht heeft op een AOW-uitkering, nu klaagster in de gelegenheid is gesteld om op verweersters brief te reageren en de daarin gestelde feiten te weerleggen, en zij door de onjuiste mededeling van verweerster niet in haar belangen geschaad. Inhoud en toonzetting brief niet onnodig grievend en tijdstip verzending is evenmin tuchtrechtelijk ontoelaatbaar. Grenzen vrijheid advocaat wederpartij niet overschreden. Ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 20 augustus 2018
in de zaak 18-356/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerster
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief d.d. 8 januari 2018 heeft klaagsters gemachtigde bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend tegen verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 14 mei 2018 met kenmerk K18-019 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 juni 2018 in aanwezigheid van klaagsters gemachtigde en verweerster. Klaagster is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- De hierboven genoemde brief van de deken en de daaraan gehechte stukken.
2 Feiten
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:
2.2 Verweerster is de advocaat van klaagsters ex-echtgenoot.
2.3 Klaagster is geboren op 25 oktober 1952.
2.4 Bij brief d.d. 15 december 2017 heeft verweerster klaagster als volgt bericht:
“Tot mij heeft zich gewend [ex-echtgenoot klaagster] met het verzoek zijn belangen te behartigen. Al geruime tijd betaalt [ex-echtgenoot klaagster] voor u een maandelijkse partnerbijdrage. Inmiddels bent u 65 jaar geworden en cliënt is van mening dat de bijdrage inmiddels beëindigd zou kunnen worden nu u het recht heeft op een AOW-uitkering.
In dit kader stelt cliënt voor om de bijdrage per 1 januari 2018 op nihil te stellen. Graag verneem ik of u hiermee instemt.
Wanneer u hier niet mee instemt ontvang ik graag de gegevens van u over uw inkomen en lasten (….)
Graag verneem ik uiterlijk op 22 december a.s. van u.
Mocht ik niets van u vernemen dan zal cliënt genoodzaakt zijn wederom een procedure aanhangig te maken. Cliënt hoopt dat dit niet nodig is en dat in onderling overleg tot een regeling gekomen kan worden.”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat z ij:
1. in haar brief van 15 december 2017 ten onrechte stelt dat klaagster aanspraak kan maken op een AOW-uitkering;
2. zich in haar brief d.d. 15 december 2017 intimiderend en onnodig grievend heeft uitgelaten.
4 VERWEER
4.1 Klachtonderdeel 1
Verweerster heeft uitvoering gegeven aan de opdracht van haar cliënt en heeft geen gedragsregels overtreden. AOW-rechten hebben invloed op de behoeftigheid. Verweerster heeft klaagster gevraagd om informatie te verstrekken over haar inkomsten en lasten. Indien klaagster van mening was dat zij geen recht had op een AOW-uitkering dan had het op haar weg gelegen om verweerster hierover te informeren. Klaagster is daartoe ook in de gelegenheid gesteld.
4.2 Klachtonderdeel 2
Verweersters brief is niet intimiderend of onnodig grievend. Ook het moment waarop verweerster de brief heeft verzonden is niet in strijd met enige gedragsregel.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.
5.2 Klachtonderdeel 1
Verweerster heeft in haar brief d.d. 15 december 2017 gesteld dat klaagster recht heeft op een AOW-uitkering. Verweerster heeft daarmee in haar brief aan klaagster een onjuist feit gesteld. De raad is van oordeel dat verweerster daarmee echter niet de grenzen van de aan haar, in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Verweerster heeft in opdracht van haar cliënt aan klaagster verzocht om inzage te geven in haar inkomsten en lasten en klaagster is in de gelegenheid gesteld om op verweersters brief te reageren en de daarin gestelde feiten te weerleggen. Klaagster is door de onjuiste mededeling van verweerster niet in haar belangen geschaad. Alhoewel de mededeling dus feitelijk onjuist is, levert dat in het licht van deze omstandigheden nog geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op. Het eerste onderdeel van de klacht is derhalve naar het oordeel van de raad ongegrond.
5.3 Klachtonderdeel 2
De raad is van oordeel dat de inhoud en toonzetting van verweersters brief d.d. 15 december 2017 niet onnodig grievend of intimiderend zijn. Het stond verweerster vrij om inkomensgegevens bij klaagster op te vragen, het standpunt van haar cliënt over te brengen op klaagster en klaagster erop te wijzen dat een procedure tot de mogelijkheden zou behoren indien de kwestie niet minnelijk zou worden geregeld. Ook van het tijdstip van verzending van de brief kan verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De raad is van oordeel dat ook het tweede klachtonderdeel ongegrond is.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.E. Bartels, voorzitter, mrs. S.A.R. Lely, H.C.M. Schaeken, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2018
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
verzending
Deze beslissing is in afschrift op 21 augustus 2018
verzonden aan:
- klaagster
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten
- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten
rechtsmiddel
Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:
- klaagster
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 85452, 2508 CD Den Haag
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres:
Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701
Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
d. Per e-mail
Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .
Tegelijkertijd met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl