Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-08-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:173

Zaaknummer

18-526/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat kennelijk ongegrond. Niet is gebleken dat verweerder klager niet deugdelijk heeft bijgestaan.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  27 augustus 2018

in de zaak 18-526/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

 

tegen:

   

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 12 juli 2018 met kenmerk 2018-422602, door de raad ontvangen op 13 juli 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager is op 15 oktober 2014 door de politie aangehouden wegens diefstal van twee fietsen en meerdere (fiets)koplampen. Verweerder heeft klager bijgestaan tijdens de zitting bij de politierechter en in hoger beroep bij het gerechtshof.

1.2 Op 24 februari 2015 heeft de zitting bij de politierechter plaatsgevonden. Het proces-verbaal van de zitting luidt, voor zover relevant:

“De raadsman verklaart, zakelijk weergegeven:

Ik verzoek u cliënt vrij te spreken van de hm ten laste gelegde feiten, wegens het ontbreken van voldoende bewijs. De ten laste gelegde diefstal van de fiets van het merk Cortina kan niet bewezen worden, nu cliënt er enkel op fietste en de fiets op slot zette. Andere verklaringen zijn er niet. Ten aanzien van de ten laste gelegde diefstal van de Gazelle fiets merk ik op dat uit het proces-verbaal blijkt dat de verbalisanten zien dat cliënt bukt, maar zij kunnen niet waarnemen wat hij doet. Cliënt fietst er vervolgens op weg en zet hem vast aan de fiets van het merk Cortina. Er is geen proces-verbaal waarin staat dat er sprake is van braakschade of van een kapot geknipt slot op de plek waar de Gazelle stond. Verder zijn er ook geen aangiftes in het dossier en geen andere bewijsstukken. Ik ben mij bewust van de tegenstrijdigheid van de verklaring van cliënt, maar dat maakt vorenstaande niet anders. Er is onvoldoende bewijs om te komen tot braak en onvoldoende bewijs om aan te nemen dat de goederen toebehoorden aan een ander.

(…)

Wat betreft de koplampen (…) Ten aanzien van de in zijn jaszak aangetroffen koplamp, heeft cliënt bij de politie verklaard dat hij die van zijn eigen fiets heeft afgehaald. Het standpunt van de officier van justitie dat vast zou staan dat het niet de fiets van cliënt was, deel ik niet. Het is niet ongeloofwaardig dat die fiets van hem was. Ik verzoek u hem ook daarvan vrij te spreken.”

1.3 Bij vonnis van 24 februari 2015 heeft de politierechter diefstal van één fiets en één fietskoplamp bewezen geacht en klager veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken wegens diefstal, meermalen gepleegd. Verweerder is namens klager in hoger beroep gegaan van dit vonnis.

1.4 Bij arrest van 17 december 2015 heeft het gerechtshof het vonnis van de rechtbank vernietigd en klager veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.

1.5 Op 30 december 2015 heeft verweerder namens klager cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof van 17 december 2015. Mr. S, advocaat te Amsterdam, heeft de zaak vervolgens van verweerder overgenomen en een cassatieschriftuur ingediend.

1.6 De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De conclusie van de Procureur-Generaal luidt, voor zover relevant:

“9. Zoals blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, heeft de raadsman van verdachte [verweerder, vzt.] bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, aangezien het dossier te mager is. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het proces-verbaal is onvoldoende op het punt van de wederrechtelijke toe-eigening, terwijl daaruit niet blijkt van aan een ander toebehoren dan aan de verdachte. Het dossier bevat geen bewijs dat de verdachte de fiets van het merk “Gazelle” heeft gestolen en evenmin kan worden geconcludeerd dat de fiets van een ander was dan van de verdachte. De wijze waarop de verdachte rond liep, kan heel goed passen bij iemand die niet meer weet waar hij zijn fiets had achtergelaten. Bovendien kan de in de jaszak van de verdachte aangetroffen koplamp van zijn eigen fiets afkomstig zijn, aangezien niet is vastgesteld dat deze aan een ander toebehoorde.”

1.7 Op het dekenspreekuur van 8 februari 2018 heeft klager een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij de belangen van klager niet naar behoren heeft behartigd. Verweerder heeft tijdens de zitting niets (in het voordeel van klager) gezegd, aldus klager.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de door verweerder aan klager verleende dienstverlening. De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

4.2 De voorzitter overweegt als volgt. Klager verwijt verweerder dat hij klagers belangen niet naar behoren heeft behartigd door tijdens de zitting niets (in het voordeel van klager) te zeggen. Uit de stukken die zich in het klachtdossier bevinden, waaronder het proces-verbaal van de zitting bij de politierechter en de conclusie van de Procureur-Generaal van de Hoge Raad, blijkt echter dat verweerder deugdelijk verweer heeft gevoerd namens klager. De klacht mist aldus feitelijke grondslag. Klager heeft overigens ook niet concreet toegelicht wat verweerder had moeten aanvoeren maar niet heeft gedaan.

4.3 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 27 augustus 2018.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 27 augustus 2018 verzonden.