Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-08-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2017:185

Zaaknummer

17-513/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Niet gebleken dat verweerder de belangen van klager niet goed heeft behartigd.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 18 augustus 2017

in de zaak 17-513/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:   

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 6 juli 2017 met kenmerk 4016-0849, door de raad ontvangen op 7 juli 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerder heeft klager bijgestaan in een geschil met zijn verhuurder, Ymere. Klager huurde van 1984 tot 2012 een woning van (de rechtsvoorganger van) Ymere en heeft die woning verbouwd in verband met overlast van zijn buurman. Na beëindiging van de huurovereenkomst door klager heeft verweerder namens klager de verhuurder gedagvaard en een bedrag in hoofdsom van € 12.500 gevorderd terzake ongerechtvaardigde verrijking.

1.2 Bij verstekvonnis van 7 juli 2014 is de vordering van klager toegewezen. Ymere is op 11 augustus 2014 in verzet gekomen van het vonnis van 7 juli 2014.

1.3 Op 21 november 2014 heeft een comparitie plaatsgevonden. Klager en verweerder waren bij de comparitie aanwezig. Verweerder heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota. De pleitnota luidt, voor zover hier van belang:

“1. Ymere stelt zich thans op het standpunt dat zij geen toestemming heeft gegeven voor de verbouwing welke Ymere naar stelling van [klager] heeft verrijkt. Ymere beroept zich op artikel 7.1 van de huurovereenkomst welk artikel voorafgaande schriftelijke toestemming vereist.

Uit de correspondentie welke ik tbv deze comparitie op voorhand heb toegestuurd blijkt dat de verhuurder (…) bekend is met de verbouwing van de woning, zie brief 9 juni 1997. In de brief wordt het niet bewonen van de woning door [klager], aan hem verweten, als zijnde handelen in strijd met de huurovereenkomst. Het verbouwen van de woning wordt, op geen enkele wijze verweten, ook niet in verband met het niet verblijven op de woning, terwijl dit niet verblijven op de woning een gevolg is van de verbouwing. De illegale verbouwing is ook in een later stadium nimmer aan de orde gesteld. Op grond hiervan heeft [klager] erop vertrouwd, en mocht hij erop vertrouwen, dat [de rechtsvoorganger van Ymere] met de verbouwing instemde. Op grond van dit vertrouwen heeft [klager] de woning verbouwd.

(…)

[Klager] heeft de huur opgezegd in 2012 omdat hij er niet meer woonde als gevolg van de jaren achtereen voortdurende overlast welke hij ondervond van de benedenburen. Deze overlast is ook reden geweest de muren, vloeren te isoleren.”

1.4 Op 21 november, 24 november dan wel 8 december 2014 heeft klager de kantonrechter gewraakt.

1.5 Verweerder heeft zich bij brief van 4 december 2014 van de zaak onttrokken.

1.6 Bij beslissing van 20 januari 2015 is klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking. Bij vonnis van 24 februari 2015 is het verstekvonnis van 7 juli 2014 vernietigd en is Ymere veroordeeld om een klager te voldoen een bedrag van € 750.

1.7 Klager is in hoger beroep gekomen van het vonnis van 24 februari 2015. Hij is in die procedure bijgestaan door mr. S.

1.8 Bij e-mail van 22 mei 2015 heeft verweerder klager onder meer meegedeeld:

“Heden werd ik benaderd door [mr. S] met het verzoek het procesdossier in de zaak van u tegen Ymere ter zake de ongerechtvaardigde verrijking aan haar over te dragen. Zulks zal ik doen nadat u de openstaande rekeningen aan mij heeft voldaan.”

1.9 Bij brief van 3 december 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) een pleitnota heeft opgesteld die geheel in het belang van Ymere is en weinig recht doet aan de ellende die klager heeft gehad met zijn onderburen;

b) bij herhaling heeft nagelaten in te gaan op beschuldigingen van Ymere dat de verbouwing van de woning illegaal was en dat de woning volgens de rechter geheel was uitgewoond;

c) niet is ingegaan op de reden van de verbouwing en evenmin op het feit dat de onderburen van klager personen waren met een psychiatrische achtergrond;

d) heeft geweigerd om een afspraak met klager te maken ten gevolge waarvan de verhuurder klager heeft gedagvaard en niet heeft gereageerd op telefoontjes en/of e-mailberichten van klager;

e) heeft geweigerd het dossier aan klager ter beschikking te stellen;

f) heeft geweigerd het dossier van klager over te dragen aan mr. S.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 Anders dan klager is de voorzitter van oordeel dat niet is gebleken dat de door verweerder opgestelde pleitnota voor de comparitie van 21 november 2014 “geheel in het belang van Ymere was”. Verweerder heeft voorts terecht aangevoerd dat de reden voor de verbouwing van de woning niet relevant was voor de door klager aangespannen procedure aangezien het om een vordering ging wegens ongerechtvaardigde verrijking na verbouwing en opzegging huur, waarbij enkel beslissend is of er sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. Bovendien blijkt uit de door verweerder overgelegde pleitnota voor de comparitie van 21 november 2014 (zie 1.3) dat verweerder ter zitting wel degelijk heeft aangevoerd dat klager de woning heeft verbouwd vanwege overlast. Klachtonderdeel a) is derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.3 Verweerder heeft ten aanzien van dit klachtonderdeel gewezen op punt 1 van zijn pleitnota. Daarin is ingegaan op het standpunt van Ymere dat klager de woning zonder haar toestemming (en dus illegaal) heeft verbouwd. Het verwijt dat verweerder zou hebben nagelaten in te gaan op de beschuldiging van Ymere dat klager de woning illegaal zou hebben verbouwd is reeds gelet hierop kennelijk ongegrond. Dat de rechter zou hebben gezegd dat de woning geheel was uitgewoond en verweerder zou hebben nagelaten hierop in te gaan heeft verweerder voorts betwist. Volgens verweerder is dit door de rechter helemaal niet gesteld. Hiertegenover heeft klager zijn klacht niet onderbouwd, zodat ook dit deel van klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond is.

Ad klachtonderdeel c)

4.4 Verweerder heeft, zoals hiervoor reeds is overwogen, terecht aangevoerd dat de reden voor de verbouwing van de woning niet van belang was voor de door klager gevoerde procedure. Bovendien blijkt uit de pleitnota dat verweerder wel degelijk heeft aangevoerd waarom klager de woning heeft verbouwd. Ook het feit dat beide onderburen van klager personen waren met een psychiatrische achtergrond was niet van belang voor de door klager gevoerde procedure. Dat verweerder dit niet heeft aangevoerd valt hem dan ook niet tuchtrechtelijk te verwijten. Ook klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.5 Verweerder heeft onder verwijzing naar een e-mail aan klager van 26 september 2014, waarin hij aan klager heeft voorgesteld om een afspraak te maken voor de eerste week van november om een en ander te bespreken, alsmede zijn gespreksaantekeningen aangevoerd dat hij de verzetdagvaarding en het te verwachten verloop van de comparitie op 4 november 2014 met klager heeft besproken. Hiertegenover heeft klager zijn klacht niet onderbouwd. Dat verweerder heeft geweigerd een afspraak met klager te maken is dan ook niet gebleken. Dat verweerder niet heeft gereageerd op telefoontjes en/of e-mailberichten van klager heeft klager voorts onvoldoende concreet onderbouwd. Dit betekent dat ook klachtonderdeel d) kennelijk ongegrond is.

Ad klachtonderdeel e)

4.6 Verweerder heeft onder meer e-mails overgelegd van hem aan klager van 5 en 12 december 2014, waarin klager de mogelijkheid wordt geboden om het procesdossier op het kantoor van verweerder op te halen. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat klager geweigerd heeft het procesdossier in ontvangst te nemen. Klachtonderdeel e) is gelet hierop eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

4.7 Verweerder heeft aangevoerd dat de e-mail aan klager van 22 mei 2015 (zie hiervoor, 1.8) pas is verzonden (lang) nadat klager reeds had geweigerd om het procesdossier en andere stukken in ontvangst te nemen tegen ondertekening van een ontvangstbevestiging, en mr. S kennelijk reeds een appelprocedure aanhangig had gemaakt op basis van de processtukken van de eerste aanleg die klager in bezit had (omdat hij die steeds in kopie had ontvangen).

4.8 De voorzitter overweegt dat uit de zich in het dossier bevindende e-mails van 5 december 2014, 12 januari 2015 en 20 januari 2015 inderdaad blijkt dat klager door verweerder in de gelegenheid is gesteld het procesdossier en enkele overige stukken in ontvangst te nemen en dat hij beschikte over de gevoerde correspondentie. Er kan vanuit worden gegaan dat hij die stukken ter beschikking heeft gesteld aan mr. S. Anders dan klager kennelijk meent is het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder enkele maanden later het uitvoeren van extra en kennelijk overbodig kopieerwerk afhankelijk heeft gesteld van betaling door klager van de nog openstaande facturen. Gesteld noch gebleken is dat die voorwaarde de werkzaamheden van mr. S heeft belemmerd. Ook klachtonderdeel f) is derhalve kennelijk ongegrond.

Conclusie

4.9 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 18 augustus 2017.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 18 augustus 2017 verzonden.