Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-08-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2018:188

Zaaknummer

18-460

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing: klacht tegen advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Niet gebleken van enige vorm van misleiding van de deken of de rechter of anderszins onbetamelijk handelen.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 27 augustus 2018

in de zaak 18-460

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 19 juni 2018 met kenmerk K 15/107, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde dag, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is lid van een de vereniging van eigenaren (hierna: VvE) van een appartementsgebouw in Haarlem.

1.2    Medio 2004 heeft de VvE tijdens een vergadering een besluit genomen om de houten kozijnen door kunststof kozijnen te vervangen. Klager heeft de rechtsgeldigheid van voornoemd besluit betwist. Volgens klager was het besluit nietig en had het bestuur van de VvE daaraan geen uitvoering mogen geven. Volgens klager zijn de leden van de VvE benadeeld nu hun geld ten onrechte geïnvesteerd is in kuststof kozijnen, die bovendien nimmer zijn geplaatst.

1.3    Op 27 juli 2004 zijn de toenmalige bestuursleden van de VvE ontslagen.

1.4    Klager heeft de belangen van de leden van de VvE behartigd in de restitutieprocedure tegen de aannemer die de kozijnen zou vervangen. In juni 2012 heeft de VvE besloten om die procedure niet voort te zetten. Klager heeft zich tegen dit besluit verzet en daartoe aangevoerd dat het stoppen van voornoemde procedure een gemanipuleerde actie achter de schermen is geweest.

1.5    Klager heeft de door hem gestelde schade geprobeerd te verhalen op de heer V., die ten tijde van de besluitvorming bestuurder van de VvE was en in die hoedanigheid (deels) uitvoering heeft gegeven aan voormeld besluit. Verweerster heeft de heer V. (hierna: de wederpartij) bijgestaan.

1.6    Bij vonnis van 18 november 2015 heeft de rechtbank de vordering van klager afgewezen en klager veroordeeld in de proceskosten.

1.7    Bij brief van 11 november 2015 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. De deken heeft de klacht van klager onderzocht. Na beëindiging van het onderzoek heeft klager een klacht ingediend tegen de deken waarna de behandeling van de klacht van klager tegen verweerster is aangehouden in afwachting van de uitkomst van de klacht tegen de deken.  De Raad van Discipline Den Haag heeft de klacht tegen de deken kennelijk ongegrond geoordeeld en het daartegen ingestelde verzet bij beslissing van 28 augustus 2017 ongegrond verklaard.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    leugens van haar cliënt in processtukken heeft opgenomen en daarmee de rechter heeft misleid;

b)    gevorderd heeft om klager in de proceskosten te veroordelen terwijl zij wist dat het verhaal van de wederpartij onjuist was en klager door diens toedoen al grote financiële schade had geleden;

c)    vermoedelijk haar declaraties heeft laten betalen door de VvE;

d)    de deken heeft misleid met de inhoud van haar stukken.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft verweer gevoerd en betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld.

Ad klachtonderdeel a)

3.2    Verweerster betwist dat sprake is van misleiding of het (opzettelijk) verspreiden van leugens. Verweerster heeft haar weergave van de feiten en de juridische consequenties daarvan gebaseerd op informatie die zij van haar cliënt heeft ontvangen. Het is aan de rechter om te bepalen welke lezing (die van klager of die van haar cliënt) hij het meest aannemelijk acht.

Ad klachtonderdeel b)

3.3    Met de afwijzing van de vordering van klager ligt een proceskostenveroordeling voor de hand. De wet biedt daartoe de mogelijkheid en het kan verweerster niet worden tegengeworpen dat zij om een proceskostenveroordeling heeft verzocht.

Ad klachtonderdeel c)

3.4    Het gaat klager niet aan door wie de declaraties van verweerster worden betaald. Verweerster betwist dat haar cliënt in 2014 of daarna door (het kantoor van) verweerster op kosten van de VvE is geadviseerd. Het kantoor van verweerster heeft eerder de VvE bijgestaan in een incassoprocedure tegen klager. Desgevraagd heeft de cliënt van verweerster laten weten dat hij de declaraties zelf betaalt. Verweerster betwist de beheerder van de VvE te hebben geadviseerd klager geen inzage te geven in de bankgegevens van de VvE. Er is geen aanleiding om klager inzage te geven in de bijschrijvingen van haar kantoorrekening.

Ad klachtonderdeel d)

3.5    Verweerster betwist enige instantie of persoon te hebben misleid.

 

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdelen a en d)

4.2    De klachtonderdelen a en d lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.3    Dat verweerster in processtukken heeft gelogen en daarmee de rechter heeft misleid, heeft de voorzitter niet kunnen vaststellen. Klager heeft gesteld dat verweerster op de hoogte was van de voorgeschiedenis van het geschil en dat zij wist van de ‘onzuivere financiering’ en de ‘verdraaiing van de feiten’ door haar cliënt maar klager heeft deze verwijten niet feitelijk onderbouwd. Dat had wel op de weg van klager gelegen temeer nu verweerster de stellingen van klager gemotiveerd heeft betwist.

4.4    Voorop staat dat een advocaat in principe mag afgaan op de feiten en informatie die zijn cliënt hem verstrekt. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden dient de advocaat de juistheid van deze informatie te verifiëren, maar van dergelijke omstandigheden is de voorzitter hier niets gebleken. Het is dus onjuist dat verweerster haar cliënt had moeten vragen zijn standpunten met bewijsstukken te onderbouwen, zoals klager heeft gesteld. Het was aan klager en zijn advocaat om in de procedure de vermeend onjuiste feiten en/of stellingnames door verweerster in haar processtukken gemotiveerd te betwisten. Het is aan de rechter om daarover een oordeel te vellen en – als hij zich daartoe nog niet voldoende geïnformeerd acht – partijen de gelegenheid te geven nader te reageren of bewijs aan te leveren. Verweerster kan dus ook niet worden tegengeworpen dat dat klager na de conclusie van dupliek kennelijk niet meer kon reageren. Kortom, verweerster mocht als partijdige belangenbehartiger de stellingen en feiten namens haar cliënt in de procedure(s) aanvoeren zoals zij heeft gedaan. Niet is gebleken dat verweerster daarbij de vrijheid die haar toekomt heeft overschreden, laat staan dat sprake is geweest van leugens en/of misleiding. Daartoe heeft klager onvoldoende gesteld.

4.5    Van enige misleiding van de deken door verweerster is de voorzitter evenmin gebleken. Net als klager stond en staat het verweerster vrij om haar standpunten voor het voetlicht te brengen. Dat die standpunten haaks staan op de visie van klager kan zo zijn, maar dat betekent uiteraard nog niet dat verweerster zich bedient van leugens met geen ander doel dan de deken of de rechter te misleiden. Die klacht is van elke feitelijke onderbouwing ontbloot.

4.6    De voorzitter oordeelt de klachtonderdelen a en d kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.7    De voorzitter overweegt in zijn algemeenheid dat het wettelijk is toegestaan en niet meer dan gebruikelijk is dat een advocaat (ook die van de wederpartij) in gerechtelijke procedures de rechter om een proceskostenveroordeling verzoekt ten behoeve van zijn of haar cliënt. Dat verweerster een dergelijk verzoek heeft gedaan, kan haar dan ook moeilijk worden verweten. Sterker nog, het nalaten hiervan zou een beroepsfout kunnen opleveren. Aldus kan niet worden gezegd dat verweerster op dit punt tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Dat klager zich hierdoor nog verder gedupeerd voelt kan zo zijn, maar dit alleen is geen grond voor het toewijzen (gegrond verklaren) van zijn klacht. Klachtonderdeel b oordeelt de voorzitter kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.8    Klager vermoedt dat verweerster haar declaraties heeft laten betalen door de VvE wat volgens klager zou betekenen dat hij, als lid van de VvE, aan haar declaraties heeft meebetaald. Verweerster heeft de juistheid hiervan expliciet en gemotiveerd betwist. De voorzitter stelt vast dat het enkele vermoeden van klager niet voldoende is om verweerster een verwijt te kunnen maken. Ook de ‘handgeschreven notitie’ van de wederpartij waarnaar klager heeft verwezen kan de stelling van klager niet onderbouwen nu uit die notitie niet volgt dat de VvE de facturen van verweerster met betrekking tot haar werkzaamheden voor de wederpartij heeft betaald. Bovendien is verweerster ook niet gehouden om derden, zoals klager, inzage te geven in de bijschrijvingen op de rekening van haar kantoor. Dat voert te ver. Een feitelijke onderbouwing van klachtonderdeel c ontbreekt. De voorzitter oordeelt klachtonderdeel c eveneens kennelijk ongegrond.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 27 augustus 2018.

 

griffier                                                                           voorzitter

 

Verzonden d.d. 27 augustus 2018