Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-08-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:175

Zaaknummer

18-582/A/MN

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Verweerster heeft voldoende tijdig de in Gedragsregel 29 (oud) bedoelde duidelijkheid aan (de advocaat van) klager verschaft.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  27 augustus 2018

in de zaak 18-582/A/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

 

tegen:

   

verweerster

Na een verwijzingsbeslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline van 1 augustus 2018 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 12 juli 2018 met kenmerk 17-0197/MV/sd, door de raad ontvangen op 2 augustus 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager is in diverse gerechtelijke procedures verwikkeld (geweest) met zijn ex-echtgenote. Verweerster treedt op als (opvolgend) advocaat van de ex-echtgenote.

1.2 De laatste procedure tussen klager en zijn ex-echtgenote betrof een door klager ingediend verzoek tot nihilstelling dan wel verlaging van de kinderalimentatie. Het verzoek van klager is door de rechtbank Midden-Nederland bij beschikking van 20 november 2015 afgewezen. Klager is daarvan in hoger beroep gegaan en door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is bij beschikking van 25 april 2017 de kinderalimentatie verlaagd.

1.3 De oudste dochter van klager en zijn ex-echtgenote is tijdens de hiervoor genoemde procedure bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden meerderjarig geworden.

1.4 Klager heeft aangekondigd een nieuw verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie in te dienen. Bij e-mail van 14 juni 2017 heeft de advocaat van klager verweerster gevraagd of zij de meerderjarige dochter ook gaat bijstaan. Op 22 juni 2017 heeft de advocaat van klager verweerster geschreven dat zij geen reactie heeft ontvangen op de e-mail van 14 juni 2017.

1.5 Bij e-mail van 29 juni 2017 heeft de advocaat van klager verweerster geschreven:

“Hierbij bericht ik u (…) dat het gedane voorstel als ingetrokken dient te worden beschouwd.

Dit betekent dat binnenkort de procedure tot wijziging van de kinderalimentatie zal worden ingediend bij de rechtbank.

Graag verneem ik omgaand of u in die procedure wederom voor uw cliënte gaat optreden, en ook voor [de meerderjarige dochter], aangezien ik haar anders rechtstreeks zal moeten gaan aanschrijven.”

1.6 Bij e-mail van 3 juli 2017 heeft verweerster de advocaat van klager meegedeeld dat zij de meerderjarige dochter niet bijstaat.

1.7 Bij e-mail van 4 juli 2017 heeft de advocaat van klager verweerster gevraagd of zij in de kinderalimentatieprocedure gaat optreden voor haar cliënte en de meerderjarige dochter.

1.8 Bij e-mail van diezelfde dag heeft verweerster de advocaat van klager geschreven:

“In uw laatste mail vroeg u mij alleen of ik [de meerderjarige dochter] ga bijstaan.

Op uw laatste mail kan ik antwoorden dat ik cliënte wel bij zal staan.”

1.9 Bij e-mail van 11 juli 2017 heeft klager verweerster onder meer geschreven:

“[Advocaat van klager] heeft u in de afgelopen tijd op mijn verzoek enige malen aangeschreven met het oog op de nieuwe kinderalimentatieprocedure (…) en dan met name – want daarin lag en ligt mijn vraag en mijn belang – of u daarin voor de meerderjarige dochter van uw cliënte (…) en mij (…) gaat optreden. (…) Het gaat bij onze vraag niet om <<optreedt>>, immers de genoemde procedure is thans nog niet aanhangig, maar uiteraard om <<gaat optreden>>. [Advocaat van klager] heeft dat ook bewust zó aan u geschreven. Indien u voor [de meerderjarige dochter] zou gaan optreden, kan ik mij – en dat is belangrijk: wel meteen – via [advocaat van klager] tot u richten. Indien dat niet zo zou zijn, zal [advocaat van klager] zich rechtstreeks tot [de meerderjarige dochter] dan wel een andere advocaat moeten richten. (…)

Ik constateer intussen dat:

a. U in de e-mail van [advocaat van klager] van 22 juni 2017 om 16.36 uur bent gevraagd mede te delen of u “gaat optreden” voor zowel uw cliente als [de meerderjarige dochter];

b. u op die vraag zeven dagen lang niet heeft gereageerd;

c. u pas in uw e-mail van 3 juli 2017 om 12.28 uur bericht dat u [de meerderjarige dochter] niet bijstaat (= niet “optreedt”);

d. u er door [advocaat van klager] in haar e-mail van 4 juli 2017 om 13.21 uur op bent gewezen dat u geen antwoorden op de gestelde vragen geeft, in het bijzonder niet op de vraag of u voor [de meerderjarige dochter] “gaat optreden”;

e. u in uw e-mail van 4 juli 2017 om 16.23 uur die vraag wederom niet beantwoordt, ofschoon u daarin er wel blijkt van geeft te begrijpen dat het om “gaat optreden” gaat (u gebruikt immers zelf de woorden “ga bijstaan”).

(…)

Vaststaat inmiddels dat u noch (a) noch (b) noch (c) heeft beantwoord. Daarmee laat u, ogenschijnlijk niet onbewust, tot vandaag (11 juli 2017) al negentien volle dagen onduidelijkheid bestaan over uw (toekomstige) hoedanigheid, en zulks naar aanleiding van een heldere en eenvoudige vraag. Nu ik van u op 8 juli jl. een out-of-office bericht ontving waaruit volgt dat u tot en met 2 augustus 2017 afwezig bent (“met vakantie”) (…) meen ik dat u van kantoor bent weggegaan zonder de eenvoudig te beantwoorden vraag of u “gaat optreden” voor [de meerderjarige dochter] te hebben beantwoord, en zulks alsnog wekenlang onbeantwoord te laten. (…)”

1.10 Bij brief van 11 juli 2017, aangevuld bij brief van 27 juli 2017, heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. Omdat verweerster advocaat-lid is van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden heeft de voorzitter van het Hof van Discipline bij beslissing van 1 augustus 2018 de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam aangewezen voor de behandeling van de klacht.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij stelselmatig niet wil antwoorden op een heldere en eenvoudige vraag van klager naar haar hoedanigheid, hetgeen in strijd is met Gedragsregel 29 (oud).

3 VERWEER

3.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter stelt bij de beoordeling van de klacht voorop dat de advocaat in zijn contacten met derden misverstand dient te vermijden over de hoedanigheid waarin hij in de gegeven situatie optreedt (zoals ook is neergelegd in Gedragsregel 29 (oud)). Anders dan verweerster heeft aangevoerd is deze regel ook van toepassing als de advocaat (nog) niet actief contact heeft met derden, met name indien – zoals in dit geval – er voor die derden aanleiding is om te veronderstellen dat de advocaat (ook) voor een bepaalde persoon optreedt.

4.2 Klager stelt dat verweerster hem dan wel zijn advocaat niet de in Gedragsregel 29 (oud) bedoelde duidelijkheid over haar hoedanigheid heeft verschaft, omdat zij geen antwoord heeft gegeven op de vraag van zijn advocaat of zij voor de meerderjarige dochter gaat optreden, maar alleen heeft geantwoord dat zij de meerderjarige dochter niet bijstaat. Verweerster heeft echter genoegzaam toegelicht dat zij heeft geantwoord wat zij op dat moment kon antwoorden. Anders dan klager stelt is de voorzitter dan ook van oordeel dat verweerster heeft voldaan aan het bepaalde in Gedragsregel 29 (oud). De vraag die resteert is of verweerster voldoende tijdig de in Gedragsregel 29 (oud) bedoelde duidelijkheid aan (de advocaat van) klager heeft verschaft. Het antwoord op die vraag hangt af van alle omstandigheden van het geval.

4.3 In dit geval was er geen sprake van een actief optreden van verweerster dat misverstand zou kunnen oproepen, was het vakantietijd en moet het voor (de advocaat van) klager duidelijk zijn geweest dat verweerster naar aanleiding van de vraag over haar hoedanigheid overleg zou moeten voeren met haar cliënte en met de meerderjarige dochter. Onder deze omstandigheden vormt een termijn van bijna drie weken tussen de eerste vraag van (de advocaat van) klager (op 14 juni 2017) en het antwoord van verweerster (op 3 juli 2017) een redelijke termijn om aan bedoelde verplichting te voldoen.

4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 27 augustus 2018.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 27 augustus 2018 verzonden.