Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-09-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2018:193

Zaaknummer

18-331

Inhoudsindicatie

Dekenklacht (alleen) jegens verweerder naar aanleiding van bevindingen met betrekking tot gebruik door zijn kantoor van de derdengeldenrekening na een kantoorbezoek. Verweerder heeft naar het oordeel van de raad in strijd met artikel 6.27 leden 1 en 2 Voda gehandeld door 10 contante uitbetalingen aan cliënten te doen, zonder dat daarvoor een rechtvaardiging bestond. Daarnaast heeft hij in strijd gehandeld met artikel 6.27 lid 3 Voda door 3 contante uitbetalingen boven € 5.000,- te doen zonder voorafgaand overleg met de deken, terwijl hij daarnaast in strijd met gedragsregel 37 het dekenonderzoek heeft gefrustreerd door daarover in strijd met de waarheid te verklaren. Tot slot wordt verweerder als bestuurder van de stichting derdengelden tuchtrechtelijk verweten dat hij in strijd met artikel 6.23 Voda in totaal 28 betalingen niet rechtstreeks naar de belanghebbenden heeft overgemaakt. Voorwaardelijke schorsing van vier weken.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 3 september 2018

in de zaak 18-331

naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

 

deken

tegen

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 2 mei 2018, met vier bijlagen, door de raad ontvangen op diezelfde datum (digitaal), heeft de deken een dekenbezwaar ingediend jegens verweerder.

1.2    Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 11 juni 2018 in aanwezigheid van de deken, bijgestaan door een stafjurist van het ordebureau, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Het ter zitting door verweerder voorgedragen verweerschrift is daaraan aangehecht.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    de van de deken ontvangen brief van 2 mei 2018, met bijlagen;

-    het verweerschrift van verweerder, ter zitting overgelegd en voorgedragen door verweerder.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van het dekenbezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Op 12 december 2016 hebben een lid van de Raad van Toezicht en een medewerker van het Bureau van de Orde een bezoek gebracht aan het voormalige advocatenkantoor van verweerder. Naar aanleiding van hun bevindingen, waarbij vraagtekens werden geplaatst bij het gebruik van de bankrekening van de Stichting Derdengelden door de advocaten van het kantoor, heeft een dekenonderzoek plaatsgevonden.

2.3    Verweerder maakte destijds samen met mr. P. deel uit van de kostenmaatschap van het advocatenkantoor. Verweerder en mr. P waren gezamenlijk bestuurder van de Stichting Derdengelden met één bankrekening.

2.4    In het kader van het dekenonderzoek heeft de deken bankafschriften van de Stichting Derdengelden over de periode van 4 februari 2015 tot en met 30 september 2016 van het kantoor van verweerder ontvangen. Blijkens deze bankafschriften zijn 28 keer gelden van de derdengeldenrekening naar zakelijke en privé rekeningen overgeboekt (op de overgelegde bankafschriften genummerd van 1 tot en met 28).

2.5    Aan de vier betrokken advocaten van het kantoor, waaronder verweerder, is door de deken gevraagd om deze 28 overboekingen naar andere rekeningen dan die van de rechthebbende, toe te lichten aan de hand van de door hem aangebrachte nummering op de bankafschriften.

2.6    Bij brief van 25 september 2017 heeft verweerder aan dit verzoek voldaan en de tien door hem gedane contante uitbetalingen (nummers 1,3, 4, 6, 7, 8, 11, 13, 22) in de periode van 9 februari 2015 tot 9 september 2016, voor zover relevant voor dit dekenbezwaar, als volgt toegelicht:

“1)[ € 1.903,33] Niet ter voldoening van eigen declaratie. Client wilde dit graag contant i.v.m. een financieel beheertraject waar hij deze vergoeding buiten wilde houden; (…)

3) [€ 2.080,65] Niet ter voldoening van eigen declaratie. Cliënte wilde dit graag contant i.v.m. de lopende scheiding en boedelverdeling;

4) [€ 16.310,33] Niet ter voldoening van eigen declaratie. Client wilde dit graag contant i.v.m. faillissement c.q. overname van zijn pizzeria (cliënt was brandstichting van zijn eigen pizzeria ten laste gelegd) en een kwestie met zijn bank;

6) [€ 7.875,-] Niet ter voldoening van eigen declaratie. Client wilde dit contant. Dit betrof een Franse cliënt, welke ook in Frankrijk woont. Ik heb niet gevraagd naar de reden van zijn voorkeur voor contante betaling;

7) [€ 8.030,-]  Niet ter voldoening van eigen declaratie. Client wilde dit contant. Dit betrof een Franse cliënt, welke ook in Frankrijk woont. Ik heb niet gevraagd naar de reden van zijn voorkeur voor contante betaling;

8) [€ 2.253,81] Niet ter voldoening van eigen declaratie. Client wilde dit graag contant. Ik heb niet gevraagd naar de reden van zijn voorkeur voor contante betaling;

9) [€ 4.183,63] Niet ter voldoening van eigen declaratie. Cliënte wilde dit graag contant i.v.m. de nasleep van haar strafzaak (onder andere ontslag met een civiele zaak hieromtrent);

11) [€ 2.525,00] Niet ter voldoening van eigen declaratie. Cliënte wilde dit graag contant. Ik heb niet gevraagd naar de reden van haar voorkeur voor contante betaling;

13) [€ 5.041,31] Niet ter voldoening van eigen declaratie. Cliënt wilde dit graag contant. Ik heb niet gevraagd naar de reden van zijn voorkeur voor contante betaling; (…)

22) [€ 1.637,11] Niet ter voldoening van eigen declaratie. Client wilde dit graag contant. Ik heb niet gevraagd naar de reden van zijn voorkeur voor contante betaling. “

3    DEKENBEZWAAR

3.1    Het dekenbezwaar houdt, zoals ter zitting van de raad besproken, zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

i.    in strijd met het bepaalde in artikel 6.27 leden 1 en 2 van de Voda zijn cliënten in contanten uit te betalen, zonder dat er feiten en omstandigheden waren die deze contante uitbetalingen rechtvaardigden.

Toelichting:

Volgens de deken heeft verweerder:

-    in vier gevallen (nummers 8, 11, 13 en 22) niet gevraagd naar de reden voor de contante uitbetalingen aan zijn cliënten, zodat hij ten aanzien van die betalingen in strijd heeft gehandeld met lid 2 van artikel 6.27 van de Voda, en

-    in twee gevallen (nummers 6 en 7) in contanten aan zijn cliënten uit willen betalen omdat die cliënten hem hadden meegedeeld niet over een bankrekening te beschikken en in Frankrijk te wonen. Verweerder heeft volgens de deken met deze mededeling genoegen genomen en geen nader onderzoek verricht naar de mogelijkheid voor die cliënten om alsnog een bankrekening te openen. Omdat verweerder het een te hoog bedrag vond om in contanten uit te betalen, heeft hij in geval van bankoverschrijving nummer 6 van het totaalbedrag van € 7.875,- een bedrag van € 3.000,- naar een bankrekening van een neef van de cliënten overgemaakt en het restant van € 4.875,- contant aan die cliënten betaald en in geval van bankoverschrijving nummer 7 van het totaalbedrag van € 8.030,- ook € 3.000,- naar die neef en het restantbedrag van € 5.030,- contant aan diezelfde cliënten betaald. Die neef wilde volgens verweerder per keer maximaal € 3.000,- op zijn rekening ontvangen;

-    In drie gevallen (nummers 1, 3, en 4) contante uitbetalingen aan die cliënten gedaan omdat er een beheertraject, een lopende boedelverdeling en een nasleep van een strafzaak zou zijn, terwijl die omstandigheden geen contante uitbetalingen rechtvaardigden;

ii.    in strijd met het bepaalde in artikel 6.27 lid 3 van de Voda in drie gevallen (nummers 4, 7 en 13) aan zijn cliënten in contanten bedragen boven een bedrag van € 5.000,- uit te betalen zonder in die gevallen voorafgaand overleg met de deken te hebben gehad.

iii.    als bestuurder van de Stichting Derdengelden in strijd te handelen met het bepaalde in artikel 6.23 lid 3 van de Voda door ontvangen gelden niet onmiddellijk over te maken naar de rechthebbenden.

Toelichting:

In de periode van 4 februari 2015 tot en met 30 december 2016 heeft verweerder als bestuurder 28 keer geld van de derdenrekening overgeboekt naar bankrekeningen, niet zijnde de bankrekeningen van de rechthebbenden. Nu een aantal van deze overboekingen volgens de deken hebben plaatsgevonden met als doel om in strijd met artikel 6.27 van de Voda cliënten in contanten uit te betalen, heeft verweerder daarmee in strijd gehandeld met artikel 6.23 lid 3 van de Voda;

iv.    tijdens het kantoorbezoek op 12 december 2016 in strijd met de waarheid te verklaren dat door hem geen contante uitbetalingen boven een bedrag van € 5.000,- zouden zijn verricht aan cliënten terwijl het tegendeel uit de bankafschriften bleek, waardoor verweerder het dekenonderzoek heeft belemmerd en in strijd heeft gehandeld met Gedragsregel 37 (oud).

 

4    VERWEER

Ad dekenbezwaar i)

4.1    Verweerder erkent dat hij fouten heeft gemaakt. Zo heeft hij in de gevallen met de nummers 8, 11, 13 en 22 niet gevraagd naar de specifieke reden om betalingen contant te doen.

4.2    Verweerder betwist dat in de gevallen met de nummers 6 en 7 contante betalingen door hem zijn verricht aan zijn Franse cliënten zonder dat sprake was van gerechtvaardigde feiten en omstandigheden. Deze Franse cliënten, ook woonachtig in Frankrijk, gaven aan niet te beschikken over een bankrekening. Omdat het onmogelijk voor hem was om dat te controleren, mocht verweerder die mededeling voor waar aannemen zonder dat hij genoodzaakt was om daar nader onderzoek naar te verrichten. Verweerder merkt op dat hij die cliënten wel meermaals heeft verzocht om in elk geval een deel van de uit te betalen bedragen over te mogen maken per bank, omdat verweerder de beide bedragen ook erg hoog vond om contant uit te betalen. Dat is uiteindelijk ook gelukt doordat twee deelbetalingen van ieder € 3.000,- naar een bankrekening van een neef over konden worden gemaakt en het restant contant aan de cliënten kon worden betaald.

4.3    Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij sinds de start van zijn nieuwe kantoor per 12 november 2017 ervoor heeft gekozen om geen  stichting derdengelden meer in stand te houden, zodat toekomstige betalingen niet meer via zijn kantoor kunnen en zullen lopen. Hij benadrukt dat iedere cliënt het geld heeft gehad waarop hij of zij recht had en dat het in alle gevallen ging om geld dat formeel en juridisch gezien nooit van hem is geweest, waarbij hij meende dat zijn cliënten over de wijze van uitbetaling daarvan mochten beslissen. Bovendien zou het ook klachtwaardig zijn geweest als hij niet op eerste verzoek van de cliënt ten spoedigste de gelden zou hebben uitbetaald.  

Ad dekenbezwaar ii)

4.4    Verweerder stelt dat hij zich niet bewust is geweest van de regel dat voor contante uitbetalingen aan cliënten boven een bedrag van € 5.000,- overleg met de deken noodzakelijk is, maar erkent dat hij onjuist heeft gehandeld in de gevallen met de nummers 4 en 13, zij het dat hij ook in het geval van nummer 4 een groot deel van het totaalbedrag, € 8.000,-, per bank heeft uitbetaald aan de broer van die cliënt en het restant van € 8.310,33 contant heeft uitbetaald aan zijn cliënt. Bovendien was in geval van nummer 4 sprake van vele feiten en omstandigheden die een deels contante uitbetaling rechtvaardigden, waaronder de kans op beslaglegging en faillissement van diens bedrijf. Ten aanzien van het geval van nummer 13 was slechts sprake van een minimale overschrijding van de grens van € 5.000,-, van slechts € 41,31.

Ad dekenbezwaar iii)

4.5    Verweerder stelt dat dit dekenbezwaar onlosmakelijk is verbonden met dekenbezwaar i). Een contante uitbetaling van het geld van een cliënt is enkel mogelijk door het geld eerst naar een andere bankrekening over te boeken, omdat van een derdengeldenrekening alleen giraal kan worden overgeboekt. Verweerder benadrukt dat iedere cliënt die een contante betaling wenste, daartoe wel een akkoordverklaring heeft getekend voor zo’n tussenoverboeking en dat hij de overschrijving voldoende herleidbaar heeft omschreven met naam van de cliënt en dossiernummer.

Ad dekenbezwaar iv)

4.6    Verweerder erkent dat hij tijdens het bewuste kantoorbezoek in strijd met de waarheid heeft verklaard dat alle contant uitbetaalde bedragen onder de grens van € 5.000,- waren gebleven. Dat hij een onjuist antwoord heeft gegeven, was het gevolg van zijn onbekendheid met de regel van een vereist dekenoverleg bij bedragen boven de € 5.000,00. Van liegen is geen sprake geweest, aangezien verweerder nimmer de intentie heeft gehad om niet de waarheid te vertellen.

 

5    BEOORDELING

5.1    In artikel 6.27 Voda zijn regels vastgelegd omtrent de ontvangst en betaling van contante gelden. Contant betalingsverkeer dient zoveel mogelijk te worden vermeden. Uitgangspunt is dat een advocaat in het kader van zijn praktijkuitoefening betalingen giraal verricht (lid 1 van artikel 6.27 van de Voda). Artikel 6.27 lid 2 Voda creëert een uitzondering op dit uitgangspunt, namelijk dat de advocaat in kader van zijn praktijkuitoefening contante betalingen mag verrichten of aanvaarden indien er feiten of omstandigheden zijn die dat rechtvaardigen. Het derde lid van 6.27 Voda verplicht de advocaat om te overleggen met de deken bij het verrichten of aanvaarden van contante betalingen van bedragen van € 5.000,- of meer in een zaak of in een periode van een jaar ten behoeve van dezelfde cliënt. Aan de hand van deze maatstaf zal de raad de verschillende dekenbezwaren beoordelen.

Ad dekenbezwaar i) en iii)

5.2    Gelet op de onderlinge samenhang van deze dekenbezwaren worden deze gezamenlijk beoordeeld.

5.3    Verweerder heeft erkend dat hij in de gevallen met de nummers 8, 11, 13 en 22 niet heeft gevraagd naar de redenen van contante uitbetalingen aan de betreffende cliënten zodat hij in die gevallen heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 6.27 lid 2 Voda.

5.4    Naar het oordeel van de raad heeft verweerder eveneens tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld in de gevallen met de nummers 1,3,4, 6 en 7, nu de door hem daartoe gestelde feiten en omstandigheden onvoldoende zijn geweest om contante uitbetalingen te rechtvaardigen. Het had naar het oordeel van de raad in de gevallen 6 en 7 op de weg van verweerder gelegen om niet af te gaan op de enkele mededeling van zijn Franse cliënten dat zij niet over een bankrekening beschikten, zonder enig nader onderzoek te doen. Dat heeft hij nagelaten, waarna hij aanzienlijke bedragen, deels rechtstreeks en deels via een neef, contant aan die Franse cliënten heeft uitbetaald. Ook de door verweerder wat betreft de gevallen 1, 3 en 4 genoemde redenen voor contante uitbetaling aan die cliënten kunnen de contante uitbetalingen naar het oordeel van de raad niet rechtvaardigen. Ook dergelijke contante betalingen stroken niet met de bedoeling van artikel 6.27 Voda waarin het uitgangspunt is dat geldbewegingen van de advocaat giraal plaatsvinden en dat contant betalingsverkeer zoveel mogelijk vermeden dient te worden. Contante betalingen kunnen hun rechtvaardiging vinden, volgens de toelichting, in de eigen bijdrage bij een toevoeging, de betaling van griffierechten of in het geval de cliënt geen bankrekening kan krijgen. Daarvan was in de genoemde gevallen geen sprake.

5.5    Daarnaast staat vast dat verweerder in de door de deken genoemde 28 uitbetalingen in zijn hoedanigheid van bestuurder van de Stichting Derdengelden in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 6.27 lid 3 Voda door gelden niet onmiddellijk van de derdengeldenrekening over te maken naar de rechthebbenden, maar bedragen naar andere bankrekeningen over te boeken met de bedoeling om in strijd met artikel 6.27 Voda cliënten in contanten uit te betalen. Verweerder heeft in strijd met artikel 6.27 lid 3 Voda in het geval van nummer 4 een bedrag van € 8.000,- aan een broer van een cliënt uitbetaald en in de gevallen 6 en 7 tweemaal een bedrag van € 3.000,- aan een neef van zijn Franse cliënten.

5.6    Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat dekenbezwaren i) en iii) gegrond zijn.

Ad dekenbezwaar ii)

5.7    Verweerder heeft erkend dat hij in de gevallen met de nummers 4 en 13 contante uitbetalingen aan cliënten heeft gedaan die het bedrag van € 5.000,- te boven gingen zonder voorafgaand overleg met de deken, zodat hij in die gevallen heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in 6.27 lid 3 Voda. Ook het geval met het nummer 7 betrof een contante uitbetaling van een bedrag van € 5.030,- en daarmee van een bedrag boven de grens van € 5.000,- zodat verweerder ook in dat geval voorafgaand overleg met de deken had moeten hebben. Dat het slechts om een minimale overschrijding van het grensbedrag gaat, evenals bij nummer 13, doet aan het tuchtrechtelijk verwijtbare van het handelen van verweerder niet af.

5.8    Op grond hiervan oordeelt de raad dekenbezwaar ii) eveneens gegrond.

Ad dekenbezwaar iv)

5.9    In de Advocatenwet is aan de deken onder meer opgedragen een behoorlijke uitoefening van de praktijk te bevorderen en toe te zien op de naleving van de plichten van de advocaat als zodanig, terwijl zij de taken vervullen die hun bij verordeningen zijn opgelegd. Gedragsregel 37 bepaalt dat bij een tuchtrechtelijk onderzoek of een verzoek om informatie van de deken dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek of een aan de deken opgedragen controle verband houdt, de advocaat tegen wie het onderzoek of de controle is gericht, verplicht is alle gevraagde inlichtingen aanstonds te verstrekken, behoudens bijzondere gevallen.

5.10    Uit de vastgestelde feiten en het verhandelde ter zitting is de raad gebleken dat verweerder tijdens het kantoorbezoek onjuiste informatie heeft verstrekt over de drie door hem gedane uitbetalingen aan cliënten die het bedrag van € 5.000,- te boven gingen. Dat hij op dat punt de geldende regels niet kende, blijft voor zijn risico. De raad wil aannemen dat verweerder met de verstrekking van de onjuiste informatie geen kwade bedoelingen had, maar dat neemt niet weg dat die informatie effectief wel onjuist was. De raad is voorts niet gebleken dat anderszins bij verweerder van een bijzondere situatie sprake was waardoor van hem niet kon worden verwacht om de gevraagde inlichtingen te verstrekken.

5.11    Door aldus onjuiste inlichtingen te verschaffen, heeft verweerder gedragsregel 37 (oud) geschonden en daarmee de deken belemmerd in zijn toezichthoudende taak, hetgeen hem tuchtrechtelijk wordt verweten. De raad oordeelt dan ook dekenbezwaar iv) gegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    Uit het voorgaande volgt dat het dekenbezwaar geheel gegrond is. Vast is komen te staan dat verweerder zich in de periode van 9 februari 2015 tot 9 september 2016 niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt door contante uitbetalingen aan cliënten te doen, waarvan een deel boven het bedrag van € 5.000,- zonder dat voorafgaand overleg met de deken heeft plaatsgevonden, noch daarvoor rechtvaardigende omstandigheden aanwezig waren. Weliswaar heeft verweerder zich, ook ter zitting, schuldbewust getoond en aan de deken openheid van zaken gegeven en een regeling voor de toekomst van zijn huidige kantoor getroffen, maar de raad is van oordeel dat verweerder niet voldoende besef heeft van de ernst van zijn handelen en zich daarbij verschuilt achter het niet kennen van de geldende regels. Dat kan voor een advocaat nimmer een rechtvaardiging zijn. Eén van de kernwaarden van de advocatuur is onafhankelijkheid, zoals mede vastgelegd in Gedragsregel 9 lid 1 (oud). De advocaat kan zich niet aan zijn volledige verantwoording voor de behandeling van de zaak onttrekken met een beroep op de van zijn cliënt verkregen opdracht.

6.2    Op grond van het voorgaande en rekening houdend met zijn tuchtrechtelijk verleden ziet de raad aanleiding om aan verweerder de maatregel van een voorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening op te leggen voor een periode van vier weken.

 

7    KOSTENVEROORDELING

7.1    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 750,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b)    € 500,00 in verband met de kosten van de Staat.

7.2    Verweerder dient het bedrag van € 750,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 18-331.

7.3    Verweerder dient het bedrag van € 500,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer 18-331.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart  het dekenbezwaar in alle onderdelen gegrond;

-    legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken;

-    bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de navolgende algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;

-    stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-    stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.2;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500,00 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3.

 

Aldus gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. E. Bige, R.J.A. Dil, H. Dulack, B.E.J.M. Tomlow, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 september 2018.

 

Griffier                                                                           Voorzitter

 

Verzonden d.d. 3 september 2018