Rechtspraak
Uitspraakdatum
03-09-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2018:127
Zaaknummer
18-198/DB/OB
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Klacht deels niet-ontvankelijk wegens overschrijding termijn ex art. 46g Advocatenwet nu klacht ziet op gedragingen in 2013 en klacht is ingediend in 2017. Kantonrechter heeft vordering van verweerders kantoor ter zake openstaande declaratie toegewezen. Dat verweerder ten onrechte een incassoprocedure aanhangig heeft gemaakt en in die procedure onwaarheden heeft verkondigd en valsheid in geschrifte heeft gepleegd is niet gebleken. Deels niet-ontvankelijk, deels ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 3 september 2018
in de zaak 18-198/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief d.d. 10 september 2017 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant een klacht ingediend tegen verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 12 maart 2018 met kenmerk nr. 48|17|124K heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klachtzaak ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klachtzaak is behandeld ter zitting van de raad van 9 juli 2018 in aanwezigheid van klagers en verweerder. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
De raad heeft kennis genomen van:
- De hierboven genoemde brief van de deken en de daaraan gehechte stukken.
2 Feiten
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:
2.2 Klagers zijn levenspartners. In het voorjaar van 2013 heeft verweerder klager sub 2, die destijds een assurantiekantoor exploiteerde, bijgestaan. Deze kwestie had betrekking op het wederom in handen krijgen van een assurantieportefeuille die door de kopende partij niet (volledig) was betaald. De kwestie is – naar tevredenheid van klager sub 2 – afgesloten in april 2013.
2.3 Op 26 april 2013 hebben beide klagers een e-mail gestuurd naar verweerder met het verzoek om hen te adviseren over een overeenkomst ter zake de overname van een assurantieportefeuille. Verweerder was op dat moment wegens vakantie afwezig, zodat diezelfde dag een automatisch gegenereerde e-mail vanuit het e-mailaccount van verweerder is verzonden aan klagers, met de mededeling dat verweerder met vakantie was en dat zijn praktijk werd waargenomen door zijn kantoorgenoot mr. D.
2.4 Eveneens op 26 april 2013 hebben beide klagers een e-mail gestuurd naar mr. D met het verzoek om een reactie. Vervolgens heeft tussen klagers en mr. D telefonisch contact en contact per e-mail plaatsgevonden. Bij e-mail d.d. 2 mei 2013 heeft klaagster sub 1 een concept-overeenkomst aan mr. D toegestuurd met het verzoek deze overeenkomst te bekijken en waar nodig te corrigeren.
2.5 Mr. D heeft vervolgens een advies uitgebracht. Verweerder heeft ter zake de door van 29 april 2013 tot en met 3 mei 2013 verrichte werkzaamheden op 12 juni 2013 een declaratie verzonden aan klager sub 2. Op 27 augustus 2013 is deze declaratie nogmaals aan klager sub 2 verzonden. Klager sub 2 heeft geweigerd de declaratie te voldoen omdat hij van mening was dat verweerders kantoor was tekortgeschoten en er slechts sprake was van een vrijblijvende vraag, zodat hij geen honorarium aan verweerders kantoor verschuldigd was.
2.6 Verweerders kantoor heeft ter zake de openstaande declaratie een incassoprocedure jegens klager sub 2 aanhangig gemaakt bij de rechtbank Oost-Brabant, sector kanton, locatie Eindhoven. In deze procedure heeft klager sub 2 verweer gevoerd, waarbij hij naar voren heeft gebracht dat zijdens verweerders kantoor sprake was van een toerekenbare tekortkoming, dat slechts sprake was van een vrijblijvende vraag en dat de door verweerders kantoor overgelegde e-mails zijn gemanipuleerd, omdat het woord “vrijblijvend” is verwijderd en omdat de tijdstippen niet kloppen.
2.7 Bij vonnis d.d. 3 augustus 2017 heeft de kantonrechter de door klager sub 2 naar voren gebrachte verweren verworpen en de vordering van verweerders kantoor toegewezen. Ter zake het te betalen bedrag heeft klager sub 2 vervolgens met verweerders kantoor een betalingsregeling getroffen.
2.8 Bij brief d.d. 10 september 2017 hebben klagers tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat h ij:
1. is tekortgeschoten als advocaat, er was slechts sprake van een vrijblijvende vraag;
2. onwaarheden heeft verkondigd en valsheid in geschrifte heeft gepleegd in de incassoprocedure;
3. klager sub 2 ten onrechte heeft gedagvaard.
3.2 Toelichting
Klager sub 2 is niets verschuldigd aan verweerders kantoor. Het was een vrijblijvende vraag. De mails zijn gemanipuleerd, want in de onderwerpregel stond “zou u dat vrijblijvend willen controleren?” en in de mails die verweerder in de procedure bij de kantonrechter heeft overgelegd was het woord “vrijblijvend” verwijderd en ook de tijdstippen van verzending klopten niet.
4 VERWEER
4.1 Klachtonderdeel 1 ziet niet op handelen van verweerder, maar op handelen van verweerders kantoorgenoot mr. D, welk handelen bovendien heeft plaatsgevonden in 2013, zodat daarover in 2017 niet meer kan worden geklaagd.
4.2 De overgelegde e-mails zijn niet gemanipuleerd, ze zijn uitgedraaid door de secretaresse en zijn zo uit het systeem gekomen. In de incassoprocedure zijn geen onwaarheden verkondigd en van valsheid in geschrifte is geen sprake.
4.3 Klager sub 2 liet de ter zake de door mr. D verrichte werkzaamheden ten onrechte onbetaald. Het stond verweerders kantoor vrij een incassoprocedure jegens klager sub 2 aanhangig te maken.
5 BEOORDELING
5.1 Klachtonderdeel 1
De raad overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.
5.2 De raad stelt vast dat het handelen waarover klagers zich beklagen heeft plaatsgevonden in april/mei 2013. De op 12 juni 2013 aan klager sub 2 verzonden declaratie is op 27 augustus 2013 nogmaals aan klager sub 2 verzonden en door hem ontvangen. Klager sub 2 heeft vervolgens geweigerd de declaratie te voldoen omdat hij van mening was dat verweerders kantoor was tekortgeschoten en er slechts sprake was van een vrijblijvende vraag, zodat hij geen honorarium aan verweerders kantoor verschuldigd zou zijn. De raad is van oordeel dat klagers in elk geval in augustus 2013 bekend mochten worden verondersteld met de handelingen waarover thans wordt geklaagd alsook de gevolgen daarvan.
5.3 Klagers hebben zich eerst op 10 september 2017 met een klacht over verweerder tot de deken gewend, derhalve na het verstrijken van de in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet genoemde termijn van drie jaar. De raad zal klachtonderdeel 1 derhalve op grond van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaren.
5.4 De raad overweegt dat indien en voor zover klagers wel tijdig zouden hebben geklaagd, klachtonderdeel 1 in dat geval eveneens niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, nu klachtonderdeel 1 niet ziet op handelen van verweerder, maar op handelen van diens kantoorgenoot mr. D, voor welk handelen verweerder niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden.
5.5 Klachtonderdelen 2 en 3
Vast staat dat verweerders kantoor aan klager sub 2 een declaratie heeft verzonden die onbetaald is gelaten, waarin verweerders kantoor aanleiding heeft gezien om een incassoprocedure aanhangig te maken bij de kantonrechter.
5.6 In de procedure bij de kantonrechter hebben klagers hun bezwaren tegen de declaraties naar voren kunnen brengen en ook naar voren gebracht. Aldus hebben zij verweer kunnen voeren en ook gevoerd tegen de door verweerders kantoor verwoorde standpunten. De door verweerder verwoorde standpunten betreffen de inhoud van het geschil dat klagers en verweerders kantoor verdeeld houdt. Het is niet aan de tuchtrechter daarover te oordelen, tenzij verweerder een evident onpleitbaar standpunt zou innemen en hij klagers belangen daarmee nodeloos en op ontoelaatbare wijze zou schaden. Daarvan is hier geen sprake. Dat verweerder de kantonrechter feiten heeft voorgehouden, waarvan hij de onwaarheid kende of kon kennen, is niet gebleken en als de door verweerder geponeerde stellingen al onjuist waren, zijn klagers in de gelegenheid geweest om deze stellingen in de procedure te weerspreken en te weerleggen. Het was vervolgens aan de kantonrechter om aan de hand van de over en weer geponeerde stellingen en het overgelegde bewijsmateriaal een oordeel te geven over de geschilpunten. Dat verweerder klager sub 2 ten onrechte heeft gedagvaard is niet gebleken. Dat verweerder zich heeft schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte is evenmin gebleken. De kantonrechter heeft onherroepelijk op de vordering beslist en deze onder verwerping van de verweren van klagers toegewezen.
5.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klachtonderdelen 2 en 3 ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel 1 niet-ontvankelijk;
- verklaart de klachtonderdelen 2 en 3 ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. N.M. Lindhout–Schot en J.B. de Meester, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 september 2018.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
verzending
Deze beslissing is in afschrift op 3 september 2018
verzonden aan:
- klagers
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten
- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten
rechtsmiddel
Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:
- klagers
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 85452, 2508 CD Den Haag
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres:
Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701
Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
d. Per e-mail
Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .
Tegelijkertijd met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl