Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-09-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2018:195

Zaaknummer

18-072

Inhoudsindicatie

De raad oordeelt klager in privé niet-ontvankelijk in zijn klacht wegens ontbreken van een eigen belang daarbij en zijn indirecte betrokkenheid als bestuurder van klaagster. Langdurig geschil tussen klaagster en verweerder (en diens cliënt) over achteraf gebleken onrechtmatige faillissementsverzoeken waarbij o.m. verweerder in beginsel tot schadevergoeding is veroordeeld. Volgens klaagster in deze klachtzaak heeft verweerder een stroman ingezet om opnieuw een faillissement van klaagster uit te lokken, met de bedoeling dat verweerder geen uitvoering hoeft te geven aan de voor hem negatieve uitspraken. De juistheid van dit verwijt kan de raad, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen en daarmee evenmin de gegrondheid van de klacht. Dat de vermeende ‘stroman’ een e mail kort na ontvangst daarvan van de deurwaarder aan verweerder heeft doorgestuurd, is onvoldoende om daaruit af te leiden dat hij als stroman is ingezet door verweerder. Niet is gebleken dat verweerder bij die keuze van die persoon betrokken is geweest. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 3 september 2018

in de zaak 18-072

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

klaagster

tezamen ook: klagers

tegen

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 5 juli 2017 hebben klagers bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement  Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 22 januari 2018 met kenmerk 2017 KNN118, door de raad ontvangen op 23 januari 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 mei 2018 in aanwezigheid van mr. [naam], gemachtigde namens klagers, en verweerder, ter zitting bijgestaan door mr. [naam]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Daaraan zijn de pleitaantekeningen van beide partijen gehecht.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    het faxbericht van 2 mei 2018, met één bijlage, van verweerder, diezelfde dag ontvangen ter griffie van de raad;

-    de e-mail van 16 mei 2018, met drie bijlagen, namens klagers toegezonden door mr. [naam] voornoemd, diezelfde dag ontvangen ter griffie van de raad.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    De heer F is een langjarige (zaken-)relatie van verweerder en nauw betrokken (geweest) bij het kantoor van verweerder in zijn hoedanigheid van onder meer bedrijvenadviseur.

2.3    In 2014 heeft verweerder tweemaal een faillissementsrekest tegen klaagster ingediend.

2.4    Bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 8 februari 2017, zijn verweerder en diens cliënt B (de aanvrager van het faillissement van klaagster), kort gezegd, veroordeeld tot vergoeding van de door klaagster geleden schade, nader op te maken bij staat, veroorzaakt door het achteraf vernietigde faillissement van klaagster. Voor zover de raad bekend lopen de schadestaatprocedure, alsmede de hogerberoepprocedure tegen de beslissing van 8 februari 2017, nog.

2.5    Naar aanleiding van het vonnis van 8 februari 2017 is op 11 februari 2017 in de Leeuwarder Courant een artikel verschenen, met als kop “Advocaat moet bloeden voor bankroet S”. In dat artikel is onder meer geschreven:

“ [Cliënt B] alsmede [verweerder] wachten een claim van “tientallen miljoenen”, omdat zij onterecht het faillissement van modeketen [S] hebben bewerkstelligd. Dit zegt advocaat [L], die voormalig eigenaar [klager] bijstaat. Volgens [L] heeft hij al beslag laten leggen op rekeningen van het advocatenkantoor in [plaats].”

2.6    Per e-mail van 9 maart 2017 om 13:12 uur heeft een gerechtsdeurwaarder namens diens cliënte, T BV, het volgende aan de heer F bericht:

“ Cliënte is bereid om haar vordering krachtens het vonnis dd. 3 juni 2014 op [klaagster] te cederen tegen betaling van een bedrag van € 15.000,00. (…) Wij verzoeken u het bedrag van € 15.000,00 in depot te storten op onderstaande derdengeldenrekening, waarna wij de cessieakte zullen opstellen en deze na ondertekening aan u zullen zenden, tezamen met de originele grosse.”

De heer F heeft dit e-mailbericht van de deurwaarder diezelfde dag om 13:12 uur doorgestuurd aan verweerder.

2.7    Op 24 april 2017 heeft de heer F op grond van de aan hem gecedeerde vordering van T BV een verzoek bij de rechtbank Overijssel ingediend, strekkende tot faillietverklaring van klaagster.

2.8    Op 6 juni 2017 heeft de mondelinge behandeling van het faillissementsverzoek plaatsgevonden, waarbij klaagster aan de heer F een schikkingsvoorstel heeft gedaan. De behandeling van de zaak is daarop aangehouden om de mondeling tussen deze partijen gemaakte principeafspraak in een vaststellingsovereenkomst vast te leggen. In de daarna door klaagster opgestelde concept-vaststellingsovereenkomst is als eis opgenomen dat ook verweerder de overeenkomst zou ondertekenen en alle verplichtingen van de heer F op zich zou nemen. Verweerder heeft daar niet mee ingestemd.

2.9    Bij beschikking van 10 augustus 2017 heeft de rechtbank het faillissementsverzoek van klaagster door de heer F afgewezen, welke beschikking door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij beschikking van 9 november 2017 is bekrachtigd.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

de heer F als stroman in te zetten om alsnog het faillissement van klaagster te bewerkstelligen, hetgeen in het eigen belang van verweerder was.

 

4    VERWEER  

4.1    Primair stelt verweerder dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht jegens verweerder nu hij daar geen rechtstreeks belang bij heeft. Voor zover klager toch ontvankelijk is in zijn klacht, voert verweerder onder meer het volgende verweer tegen de klacht van klagers.

4.2    Verweerder stelt dat klagers diverse klachten tegen hem hebben ingediend. Dit heeft geresulteerd in een uitspraak van 19 juni 2017 van het Hof van Discipline.

4.3    De heer F heeft, gelet op hun meerjarige relatie, met meer dan gemiddelde belangstelling de verwikkelingen inzake het faillissement van klaagster en de gebeurtenissen na de vernietiging daarvan gevolgd. Op geheel eigen initiatief heeft hij, mede naar aanleiding van het artikel in de Leeuwarder Courant van 11 februari 2017, besloten om via de deurwaarder tot koop over te gaan van de vordering van T BV op klaagster. Volgens verweerder zag de heer F in de koop van die vordering een mogelijkheid om geld te verdienen. Ter onderbouwing hiervan verwijst verweerder naar de overgelegde verklaring van de heer F van 29 april 2018.

4.4    Voor zover verweerder zich al heimelijk van een stroman had willen bedienen, wat uitdrukkelijk niet zo was, dan had hij vanzelfsprekend niet voor de heer F gekozen gezien de nauwe zakelijke banden met hem. Uit het feit dat de heer F tijdens de mondelinge behandeling van het faillissementsverzoek op 6 juni 2018 bereid was om met klaagster te schikken, volgt eenduidig dat hij geen stroman was van verweerder. Indien verweerder immers, zoals klagers suggereren, belang had bij een (nieuw) faillissement van klaagster, zou de heer F niet met een schikkingsvoorstel hebben ingestemd. Het handelen door en de keuzes van een derde, in dit geval de heer F, kunnen niet aan verweerder worden toegerekend. Evenmin kan hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt, aldus verweerder.

4.5    Verweerder verwerpt de suggestie van klagers dat zij een miljoenenvordering op hem en op zijn cliënte B BV hebben, zoals door hun advocaat was verwoord in voornoemd krantenartikel. Dat blijkt ook uit het feit dat de voorzieningenrechter bij vonnis van 3 augustus 2017 het door klaagster gevorderde voorschot van € 200.000,- van verweerder en zijn cliënte heeft afgewezen. Verweerder verzoekt deze voorgeschiedenis bij beoordeling van de onderhavige klacht mee te wegen.

 

5    BEOORDELING

5.1    Het meest verstrekkende verweer van verweerder is dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn klacht tegen verweerder. In dit kader overweegt de raad dat het klachtrecht niet in het leven is geroepen voor een ieder, doch slechts voor degenen die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn eigen belang is getroffen of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. De raad zal de ontvankelijkheid van klager aan de hand van dit uitgangspunt beoordelen.

5.2    Klager heeft nog toegelicht dat hij in privé enig bestuurder en aandeelhouder is van klaagster en daarmee de uiteindelijke eigenaar van klaagster. Door het uitgesproken faillissement tegen klaagster, dat achteraf is vernietigd, en de daarmee gepaard gaande publiciteit is klager in privé enorm beschadigd. Mocht de opzet van verweerder om een nieuw faillissement van klaagster uit te lokken, slagen dan komt een klacht van klaagster tegen verweerder in handen van een curator en zou klager in privé alsnog een klacht moeten indienen. Daarmee is zijn rechtstreekse belang bij de klacht een gegeven, aldus klager. Verweerder betwist dit en stelt dat klager geen partij is in deze klachtzaak. Dat hij privé is beschadigd door het eerdere faillissement van klaagster, maakt hem uiteraard ook geen belanghebbende. Bij een mogelijk nieuw faillissement van klaagster blijft klager de bestuurder en in die hoedanigheid ook bevoegd met betrekking tot de onderhavige klacht. Op grond hiervan is verweerder van mening dat klager niet kan worden ontvangen in zijn klacht jegens hem.

5.3    Met verweerder is de raad van oordeel dat klager in het onderhavige geval geen eigen rechtstreeks belang heeft bij indiening van de klacht jegens verweerder, nu het immers in deze gaat om klaagster. Als enig bestuurder is en blijft klager daarbij indirect betrokken, ook bij een eventueel toekomstig faillissement van klaagster, zodat om die reden geen rechtstreeks belang van klager behoeft te worden aangenomen. Op grond hiervan zal de raad klager dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn klacht tegen verweerder. Ten aanzien van de klacht van klaagster oordeelt de raad als volgt.

5.4    Klaagster heeft haar verwijt dat verweerder de heer F als stroman heeft ingezet in zijn eigen belang nog nader toegelicht. Volgens klaagster had de heer F geen vordering op klaagster en, gezien zijn bedrijfsvoering, daar ook geen enkel belang bij. Op verzoek van verweerder heeft de heer F de vordering van T BV op klaagster gekocht om zodoende een faillissement van klaagster te kunnen verzoeken. Volgens klaagster heeft verweerder belang bij een (nieuw) faillissement omdat verweerder hoopt dat hij in dat geval geen uitvoering hoeft te geven aan de voor hem negatieve uitspraken inzake de door hem - en door zijn cliënte B BV - aan klaagster te betalen schadevergoeding.

5.5    De raad kan de juistheid van het verwijt van klaagster, dat verweerder de heer F als stroman heeft ingezet in zijn eigen belang zoals hiervoor is uiteengezet, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen en daarmee evenmin de gegrondheid van de klacht. Dat de heer F de e mail van 9 maart 2017 kort na ontvangst daarvan van de deurwaarder aan verweerder heeft doorgestuurd, is onvoldoende om daaruit af te leiden dat de heer F als stroman is ingezet door verweerder. Niet is gebleken dat verweerder bij die keuze van de heer F betrokken is geweest. Ook anderszins kan daar niets uit worden afgeleid wat de klacht van klaagster voldoende kan onderbouwen. Aldus mist de klacht een feitelijke grondslag.

5.6    Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster heeft gehandeld, zodat de klacht van klaagster jegens verweerder ongegrond zal worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht jegens verweerder;

-    verklaart de klacht van klaagster jegens verweerder ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. G.E.J. Kornet, H.J.P. Robers, W.H. Kesler, A.S.M. Zweerman-Oude Breuil, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 september 2018.

 

Griffier                                                                   Voorzitter

 

Verzonden d.d. 3 september 2018