Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-08-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2018:203
Zaaknummer
17-942/DH/DH
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 27 augustus 2018
in de zaak 17-942/DH/DH
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 18 januari 2018 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 11 oktober 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 10 november 2017 met kenmerk K230 2017 dk/ksl, door de raad ontvangen op 10 november 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 18 januari 2018 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) bepaald dat de klacht niet-ontvankelijk is op grond van artikel 46g lid 1 van de Advocatenwet. De beslissing is op 18 januari 2018 verzonden aan klager.
1.4 Bij e-mail van 30 januari 2018 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 18 juni 2018 in aanwezigheid van klager.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen verzet is ingesteld en van de stukken waarop die beslissing is gegrond. De raad heeft verder kennisgenomen van het verzetschrift van klager.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:
2.1 Klager heeft zich via het Juridisch Loket tot verweerster gewend teneinde rechtsbijstand te verkrijgen voor het doen van aangifte tegen zijn buurman wegens belediging en bedreiging. Verweerster heeft de opdracht van klager aangenomen en heeft hem vervolgens geadviseerd geen aangifte te doen tegen zijn buurman.
2.2 Nadien heeft klager zich gewend tot mr. N en hem verzocht de behartiging van zijn belangen van verweerster over te nemen. Bij brief van 28 augustus 2014 heeft mr. N verweerster verzocht om overdracht van het dossier van klager. Op 31 augustus 2014 heeft verweerster de dossiers aan klager geretourneerd en mr. N hiervan bij brief van 3 september 2014 in kennis gesteld.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij de opdracht om klager bij te staan heeft aangenomen, maar vervolgens niets voor klager heeft gedaan.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter klager ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn klacht en dat zij ten onrechte niet is toegekomen aan de beoordeling van de klacht.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft aangevoerd aan dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht vanwege tijdsverloop.
4.2 Verweerster heeft in verzet geen aanvullend verweer gevoerd
5 BEOORDELING
5.1 Het karakter van een verzetprocedure brengt met zich dat primair slechts wordt beoordeeld of sprake is van fouten of omissies in de voorzittersbeslissing. De inleidende klacht wordt pas nader, inhoudelijk, beoordeeld als van zulke fouten of omissies sprake blijkt te zijn.
5.2 Klager heeft in zijn verzetschrift en ter zitting niet (ondubbelzinnig) toegelicht waarom hij ontvankelijk verklaard moet worden in zijn klacht, ondanks dat zijn klacht is ingediend meer dan drie jaren nadat verweerster haar werkzaamheden voor hem heeft gestaakt.
5.3 De raad is gelet daarop van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter klager terecht en op juiste gronden niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht en is er geen ruimte om op de verder aangevoerde gronden van het verzet of de klacht in te gaan.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma en M.P. de Klerk, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 augustus 2018.