Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-08-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:147

Zaaknummer

16-1018/DH/DH

Inhoudsindicatie

Beslissing op verzet. Evenals de voorzitter is de raad van oordeel dat verweerster bij het behartigen van de belangen van haar cliënt binnen de grenzen van professioneel gedrag is gebleven. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 28 augustus 2017

in de zaak 16-1018/DH/DH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 9 januari 2017 op de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 1 augustus 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 25 oktober 2016 met kenmerk K180 2016 dk/ak, door de raad ontvangen op 26 oktober 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 9 januari 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 9 januari 2017 is verzonden aan klaagster.

1.4 Bij brief van 29 januari 2017, door de raad ontvangen op 31 januari 2017, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 12 juni 2017 in aanwezigheid van klaagster en verweerster.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 29 januari 2017.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 De advocaat van klaagster heeft namens klaagster een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Den Haag. Verweerster stond en staat de ex-echtgenoot van klaagster in die procedure bij.

2.2 Op 21 augustus 2015 heeft verweerster namens haar cliënt een verweerschrift gedateerd 19 augustus 2015 ingediend bij de rechtbank Den Haag.

2.3 Bij e-mail van 24 augustus 2015 heeft klaagster een medewerkster van PsyQ, genaamd mevrouw Z., als volgt bericht:

“(…) Is het zo dat deelname aan de cursus ondersteuningsgroep alleen mogelijk is als bij een familielid (in mijn geval, mijn partner) een diagnose ADD of ADHD is vastgesteld?

Met andere woorden, als er geen diagnose was, had ik dan ook aan de cursus mogen deelnemen? (…)”

2.4 Daarop heeft mevrouw Z. bij e-mail van 25 augustus 2015 als volgt gereageerd:

“Beste [klaagster], als er geen diagnose is kan patiënt niet in behandeling bij ADHD bij volwassenen en kan jij dus geen groep volgen. Want patiënt zijn basisverzekering betaalt. (…)”

2.5 Op 8 januari 2016, voorafgaand aan de eerste mondelinge behandeling bij de rechtbank Den Haag, heeft een viergesprek plaatsgevonden ten kantore van de advocaat van klaagster.

2.6 Bij e-mail van 7 juli 2016 heeft verweerster de advocaat van klaagster als volgt bericht:

“(…) Van cliënt vernam ik dat hij tevreden is over de mediator. Hij heeft wel de indruk dat uw cliënte probeert hem te stigmatiseren als psychiatrisch patiënt of als zijnde agressief en dit mogelijk in de procedure in wil zetten om het eenhoofdig gezag te realiseren en hem te diskwalificeren als ouder. (…)

Cliënt mag op 18 juli 2016 voor het eerst zijn dochter zien binnen de setting van begeleide omgang. Het lijkt erop dat uw cliënt het niet zover wil laten komen en de mediation wil staken voor die datum. Cliënt wil graag verder met de mediation.

Ik verzoek u met uw cliënt te willen bespreken dat de mediation niet is bedoeld om belastend materiaal te verzamelen tegen de voormalige partner maar om als ouders beter te kunnen communiceren en het voor de minderjarige mogelijk te maken op te groeien met haar vader en haar moeder, ook al zijn die geen partners meer. Cliënt hoopt dat u uw cliënte aanspoort de mediation voort te zetten en de begeleide omgang een kans te geven. Hierop heeft hij immers recht als vader van de minderjarige, ook de rechtbank zal dit onderschrijven.”

2.7 Bij brief van 1 augustus 2016 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2.8 In een eindverslag van [C] (een jeugd- en opvoedhulporganisatie) van

3 november 2016 is onder meer het volgende opgenomen:

“(…) Op 26 februari 2016 heeft [C] de beschikking van de Rechtbank ontvangen waarin ouders zijn doorverwezen naar [C] voor het traject omgangsbegeleiding. (…)

Gesprek 19 augustus ouders, mediator en psycholoog

(…) Vader vertelt dat hij onder behandeling is vanwege een depressie en dat er ADD gediagnosticeerd is. (…)”

2.9 Op 25 januari 2017 heeft klaagster haar eigen advocaat een e-mail gestuurd met de volgende inhoud:

“(…) Op 8 januari 2016 hebben wij een viergesprek gehad met [verweerster].

Aan het einde van het gesprek – toen jij haar naar de deur begeleidde en ik nog in de bespreekkamer was – heeft zij aan jou haar excuses aangeboden. Daarbij heeft [verweerster] meegedeeld dat zij mij waarschijnlijk te hard had aangepakt. Dit heb jij vervolgens aan mij meegedeeld nadat je terug kwam in de bespreekkamer. Daarop heb ik aangegeven dat ik het vreemd vond dat zij uitsluitend haar excuses aan jou [aan]bood, terwijl het gedrag op mij gericht was en dat ik me tijdens het gesprek door haar verhoord voelde.

Kun je bevestigen of het voorgaande is gegaan zoals ik hierboven heb beschreven?”

2.10 De advocaat van klaagster heeft daar bij e-mail van 26 januari 2017 als volgt op gereageerd:

“(…) hierbij kan ik jou bevestigen dat hetgeen zoals door jou wordt beschreven inderdaad juist is. (…)”

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) zij zich onnodig grievend over klaagster en haar ouders heeft uitgelaten in het verweerschrift gedateerd 19 augustus 2015;

b) zij zich tijdens het viergesprek op 8 januari 2016 zodanig heeft gedragen dat klaagster zich verhoord heeft gevoeld, waarna verweerster enkel haar excuses aan klaagsters advocaat heeft aangeboden;

c) zij zich ten onrechte heeft bemoeid met het mediationtraject door druk uit te oefenen.

Onderbouwing klachtonderdeel a)

3.2 Ter onderbouwing van klachtonderdeel a) verwijst klaagster naar een aantal passages in het verweerschrift, waaronder de passage waarin staat dat de oudste zus van klaagster door haar ouders zou zijn verstoten. Voorts verwijst klaagster naar de passage waarin staat dat zij onnodig onrust en paniek zaait en dat zij de man blijft belasten met allerlei zelfverzonnen diagnoses omtrent zijn psychisch welzijn. Verweerster beschuldigt klaagster en haar moeder ervan dat zij de diagnose ADD hebben verzonnen. Dat de ex-echtgenoot van klaagster is gediagnosticeerd met ADD is echter een feit. Dit blijkt uit het eindverslag van [C] van 3 november 2016 en uit de e-mails tussen klaagster en mevrouw Z. van PsyQ.

Onderbouwing klachtonderdeel b)

3.3 Volgens klaagster stelde verweerster haar tijdens het viergesprek de vraag waarom zij zo bang was voor de man. Na het horen van klaagsters antwoord zei verweerster tegen klaagster: ‘je komt bij mij over als een tough lady.’ Ook heeft verweerster de beschuldiging herhaald dat klaagster en haar moeder de diagnose ADD betreffende de man hebben verzonnen. Vervolgens bood zij na afloop van het gesprek/verhoor alleen haar excuses aan aan de advocaat van klaagster, met als reden dat zij klaagster waarschijnlijk te hard had aangepakt. Als verweersters excuses oprecht waren geweest, had zij die wel persoonlijk aan klaagster aangeboden.

Onderbouwing klachtonderdeel c)

3.4 Na drie mediationgesprekken heeft klaagster de mediator meegedeeld dat zij haar partijdig vond en wilde nadenken of zij het traject wenste voort te zetten. Nog voordat klaagster (op 11 juli 2016) een beslissing moest nemen, ontving haar advocaat op 7 juli 2016 het bij randnummer 2.6 aangehaalde

e-mailbericht van verweerster. Klaagster betwijfelt of de taak van de advocaat zo ver strekt dat zij zich actief mag bemoeien met de voortgang van het mediationtraject en of het (tuchtrechtelijk) geoorloofd is dat zij de wederpartij op een dergelijke wijze aanspreekt en zo invloed probeert uit te oefenen. Dit geldt temeer nu verweerster in bedoeld e-mailbericht al vooruitloopt op de zaak en stelt dat de rechtbank – wanneer klaagster het mediationtraject en daarmee ook het omgangstraject beëindigt – het door verweerster geformuleerde standpunt zal ondersteunen. Daarmee beoogt verweerster uitsluitend te bewerkstelligen dat klaagster het mediationtraject niet zal beëindigen. Daarbij heeft verweerster opnieuw gezegd dat klaagster de man probeert te stigmatiseren en vult zij op geheel subjectieve en suggestieve wijze in wat klaagster volgens haar zou doen om het eenhoofdig gezag te realiseren. Dit alles terwijl zij weet hoe de ex-echtgenoot van klaagster zich ten opzichte van klaagster heeft gedragen. Gelet op de omstandigheid dat verweerster klaagster al eerder valselijk heeft beschuldigd van het verzinnen van een diagnose, vallen deze aantijgingen in het e-mailbericht haar extra aan te rekenen. 

3.5 In het verzet heeft klaagster haar bezwaren tegen het handelen van verweerster gehandhaafd. Bovendien is er naar haar mening sprake van een onzorgvuldig tot stand gekomen oordeel en van een ondeugdelijke motivering door de voorzitter. In het verzet heeft klaagster nog aangevoerd dat klachtonderdeel a) twee verwijten bevat: dat verweerster zich in grievende bewoordingen heeft uitgelaten over de ouders van klaagster (1) en dat  verweerster klaagster en haar moeder er vals van heeft beschuldigd dat zij een diagnose hebben verzonnen (2). Voorts heeft klaagster aangevoerd dat verweerster tijdens het viergesprek (klachtonderdeel b) opnieuw heeft gezegd dat klaagster en haar moeder diagnoses hebben verzonnen. Ten aanzien van de klachtonderdelen b en c heeft klaagster tot slot aangevoerd dat verweerster heeft gepersisteerd in de beschuldiging dat klaagster de cliënt van verweerster heeft gestigmatiseerd. 

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 De raad onderschrijft het uitgangspunt voor de beoordeling van de klacht, door de voorzitter vermeld in randnummer 4.1 van de bestreden beslissing.

5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a) overweegt de raad het volgende. In haar klaagschrift van 1 augustus 2016 heeft klaagster omtrent het verweerschrift van 19 augustus 2015 onder meer het volgende opgenomen:

“Onder het kopje “Inleiding” staat dat mijn oudste zus door mijn ouders zou zijn verstoten. Deze zin (…) is onnodig grievend, omdat deze geen enkel redelijk doel dient. (…) De advocaat heeft deze zin ook zonder enige nuancering of voorbehoud geschreven. Ik kan dit niet anders opvatten dan als een persoonlijke aanval, in die zin dat ze met de kwalificatie “verstoten” bedoelt iets negatief over mijn ouders te zeggen. (…) Hetzelfde geldt voor de zin waarin ze stelt dat mijn moeder tamelijk dominant is.

Voorts onder het kopje “Hoofdverblijf en zorg- en contactregeling” staat dat er geen ADD-diagnose is gesteld, dat het een idee van mijn moeder zou zijn en dat wij niet met ongefundeerde diagnoses en indianenverhalen moeten komen. Verder staat [er] dat ik onnodig onrust en paniek zaai en onder het kopje “Gezag” staat dat ik de man blijf belasten met allerlei zelf verzonnen diagnoses omtrent zijn psychisch welzijn. (…)”

5.3 De raad begrijpt de in klachtonderdeel a) gemaakte verwijten aldus dat de hier bedoelde (vermeend) grievende uitlatingen op de ouders van klaagster afstralen. Uit het klaagschrift blijkt echter niet dat klaagster mede namens haar ouders klaagt. Hetgeen hierna wordt overwogen heeft dan ook enkel betrekking op dit klachtonderdeel voor zover klaagster dit voor zichzelf heeft ingediend.

5.4 Verweerster heeft aangevoerd dat er tot op de dag van vandaag geen diagnose bij haar cliënt is gesteld. Het is en was de taak van verweerster om dat – in het belang van haar cliënt – naar voren te brengen, ook omdat een dergelijke diagnose in de Chinese cultuur zeer stigmatiserend kan werken. Het feit dat klaagster en de cliënt van verweerster zijn opgegroeid in een traditioneel Chinees milieu had een grote weerslag op hen en hun onderlinge relatie. De cliënt van verweerster hechtte eraan om deze context uitdrukkelijk te schetsen. Hij vond dat zowel zijn eigen ouders als de ouders van klaagster een enorme stempel drukten op hun manier van leven, hetgeen de cliënt van verweerster als zeer belastend heeft ervaren.

5.5 De raad oordeelt als volgt.

5.6 Verweerster heeft toegelicht waarom zij het van belang vond om de context (te weten het traditioneel Chinese milieu) te schetsen, en dat zij dat heeft gedaan in het belang en op uitdrukkelijk verzoek van haar cliënt. Van omstandigheden die maken dat verweerster het schetsen van die context in redelijkheid achterwege had moeten laten, is de raad niet gebleken. Mede gelet op de inhoud van het verzoekschrift – waarin toch ook in scherpe bewoordingen over de cliënt van verweerster wordt gesproken – is verweerster bij het verdedigen van haar cliënt niet te ver gegaan. Daar komt nog bij dat klaagster weliswaar stelt dat de cliënt van verweerster is gediagnosticeerd met ADD, maar dat niet uit het dossier blijkt dat de cliënt van verweerster deze diagnose daadwerkelijk heeft gekregen. Het eindverslag van [C] van 3 november 2016, waarin staat dat de cliënt van verweerster tijdens een gesprek heeft verteld dat hij is gediagnosticeerd met ADD, biedt hiervoor in ieder geval onvoldoende bewijs. Datzelfde geldt voor de

e-mailcorrespondentie tussen klaagster en mevrouw Z. van PsyQ, opgenomen bij randnummers 2.3 en 2.4. Daarom kan niet worden volgehouden dat verweerster zich grievend heeft uitgelaten door in haar verweerschrift te stellen dat klaagster de cliënt van verweerster blijft lastigvallen met zelfverzonnen diagnoses. De raad kan zich indenken dat het voor klaagster vervelend was om die stelling te lezen, maar is van oordeel dat verweerster daarmee niet over de schreef is gegaan.

Klachtonderdeel b)

5.7 Naar het oordeel van de raad heeft klaagster, gelet op de bij randnummers 2.9 en 2.10 genoemde e-mailcorrespondentie tussen klaagster en haar advocaat, voldoende aannemelijk gemaakt dat verweerster na afloop van het viergesprek op 8 januari 2016 haar excuses aan klaagsters advocaat heeft aangeboden. Met de voorzitter is de raad echter van oordeel dat het onderhavige klachtdossier geen aanknopingspunten biedt voor de juistheid van de stelling dat verweerster zich tijdens het viergesprek op ongepaste wijze jegens klaagster heeft gedragen. Dat verweerster kennelijk aanleiding zag om haar excuses richting klaagster te maken, betekent niet automatisch dat zij zich op een manier heeft gedragen die het aanbieden van deze excuses noodzakelijk maakte. Daarvoor ontbreekt bewijs. Hetgeen klaagster in het kader van de behandeling van het verzet heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel dan dat van de voorzitter.

5.8 Ten aanzien van de stelling van klaagster dat verweerster haar tijdens het viergesprek opnieuw heeft beschuldigd van het verzinnen van diagnoses stelt de raad voorop dat ook de juistheid van deze stelling niet is komen vast te staan. Voor zover verweerster klaagster tijdens het viergesprek wél zou hebben beschuldigd van het verzinnen van diagnoses, verwijst de raad naar zijn overwegingen bij randnummer 5.6, die als hier ingelast en herhaald dienen te worden beschouwd.

Klachtonderdeel c)

5.9 Ook met betrekking tot dit klachtonderdeel sluit de raad zich aan bij de beoordeling door de voorzitter en de daarop berustende kennelijk ongegrondverklaring. Verweerster heeft ter zitting van de raad aangevoerd dat zij de communicatie tussen klaagster en haar ex-echtgenoot wilde bevorderen, hetgeen haar als advocaat van klaagsters wederpartij was toegestaan: een advocaat dient immers op te komen voor de belangen van zijn eigen cliënt. Evenals de voorzitter is de raad van oordeel dat verweerster bij het behartigen van de belangen van haar cliënt binnen de grenzen van professioneel gedrag is gebleven. Zij heeft met haar verweerschrift van 19 augustus 2015, tijdens het viergesprek van 8 januari 2016 noch met haar

e-mail van 7 juli 2016 enige tuchtrechtelijk relevante grens overschreden. 

5.10 Het verzet is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. C.A. de Weerdt en P. Rijpstra, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 augustus 2017.

Deze beslissing is in afschrift op 28 augustus 2017 verzonden.