Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-09-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:201

Zaaknummer

18-457/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht niet-ontvankelijk wegens overschrijding driejaarstermijn artikel 46g Advocatenwet.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 5 september 2018

in de zaak 18-457/DH/DH

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

tegen:

 

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 5 juni 2018 met kenmerk

K014 2018 dk/ak, door de raad ontvangen op 7 juni 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Op 4 september 2013 om 10.38 uur heeft verweerder een concept cassatiedagvaarding aan mr. Van de L. gezonden. Verweerder heeft klager een cc van dat bericht gezonden. De e-mail bevat de volgende tekst:

“Geachte confrère,

Bijgaand het concept van de cassatiedagvaarding, naar aanleiding van de ontvangen stukken.

Wilt u de inhoud bezien en aangeven of u ([klager]) hiermee instemt? De lay-out en spellingscontrole wordt nog aan gewerkt.

De deurwaarder staat gereed om de dagvaarding vandaag uit te brengen.

Ik hoor graag z.s.m. van u, bij voorkeur hedenmorgen.

Met vriendelijke groet,

[verweerder]”

1.2    Mr. Van de L. heeft verweerder bij e-mail van 4 september 2013 om 12.24 uur het volgende bericht:

“Geachte confrère,

De cassatiedagvaarding is akkoord ook namens cliënt [klager].

M.v.g. [mr. Van de L.]”

1.3    Bij e-mail van 5 september 2013 heeft verweerder mr. Van de L. een kopie van de uitgebrachte dagvaarding gezonden en hem bericht dat de zaak tijdig zou worden aangebracht en dat hij mr. Van de L. van het verdere verloop van de procedure op de hoogte zou houden.

1.4    Bij e-mail van 10 oktober 2013 heeft verweerder mr. Van de L. bericht dat hij de zaak inmiddels had aangebracht bij de Hoge Raad.

1.5    Bij e-mail van 25 maart 2014 heeft klager verweerder als volgt bericht:

“(…) M.b.t. de voortgang van de zaak “Cassatie [klager]/(…)” moet [ik] volgens mijn advocaat bij u […] informeren. Zie onderstaande mailwisseling. (…)”

1.6    Bij e-mail van 1 april 2014 om 19.11 uur heeft verweerder klager bericht dat hij een toevoeging voor klager had aangevraagd en heeft hij klager in dat kader om nadere informatie gevraagd.

1.7    Bij e-mail van 1 april 2014 om 21.28 uur heeft klager de verzochte informatie aan verweerder verstrekt.

1.8    Bij arrest van 26 september 2014 heeft de Hoge Raad het bestreden arrest vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing.

1.9    Bij brief van 29 september 2014 heeft verweerder mr. Van de L. het originele arrest per aangetekende post toegezonden en hem meegedeeld dat hij ervan uitging dat mr. Van de L. voor verdere inhoudelijke behandeling zorg zou dragen. Voorts heeft verweerder mr. Van de L. verzocht om bij het aanbrengen van de zaak bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch duidelijk aan te geven dat mr. Van de L., dan wel een andere advocaat zich voor klager zou stellen.

1.10    Bij brief van 12 januari 2018, door de deken ontvangen op 16 januari 2018, heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij ten onrechte als raadsman namens klager heeft gehandeld in de cassatieprocedure. Verweerder heeft een cassatiedagvaarding ingediend en meerdere malen getracht een toevoeging voor klager aan te vragen. Klager heeft verweerder echter nooit de opdracht gegeven om namens hem te handelen.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft in opdracht van mr. Van de L. de belangen van klager in de cassatieprocedure behartigd. Onder die belangenbehartiging viel ook het in overleg met en in opdracht van mr. Van de L. aanvragen van een toevoeging bij de Raad voor Rechtsbijstand voor klager. 

3.2    Verweerder heeft van mr. Van de L. opdracht gekregen tot het instellen van cassatie. Na het wijzen van arrest door de Hoge Raad was die opdracht voltooid, waarmee de cassatiewerkzaamheden voor wat betreft verweerder ten einde waren gekomen.

3.3    Dat klager van niets zou weten is geheel bezijden de waarheid.

3.4    Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

 

4    BEOORDELING

4.1    Artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet bepaalt dat een klacht niet-ontvankelijk is als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de beklaagde advocaat. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

4.2    Klager stelt dat verweerder ten onrechte als raadsman namens klager heeft gehandeld in de cassatieprocedure. Volgens klager heeft hij verweerder daarvoor geen opdracht gegeven. Op 4 september 2013 heeft verweerder een concept cassatiedagvaarding aan mr. Van de L. gezonden (zie hiervoor bij randnummer 1.1). Verweerder heeft klager een cc van dat bericht gezonden, zodat klager op 4 september 2013 op de hoogte moet zijn geweest van het feit dat verweerder namens hem cassatie zou instellen.

4.3    Volgens klager heeft hij de e-mail van 4 september 2013 niet ontvangen. Op 25 maart 2014 heeft klager verweerder echter gemaild met de mededeling dat hij van zijn advocaat (mr. Van L.) bij verweerder moest informeren naar de stand van zaken in de cassatiezaak. Naar het oordeel van de raad is de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet daarom in ieder geval aangevangen op 25 maart 2014 en – voor wat betreft het aanvragen van de toevoeging – op 1 april 2014 (zie de bij randnummers 1.6 en 1.7 opgenomen e-mailberichten). Klager heeft zijn klacht echter pas bij de deken ingediend bij brief van 12 januari 2018. Derhalve is de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet overschreden. Dit betekent dat de klacht niet-ontvankelijk is. Dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn, is de voorzitter niet gebleken.

4.4    De klacht is niet-ontvankelijk.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 5 september 2018.