Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-09-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:186

Zaaknummer

18-361/DH/RO-b

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht deels niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de driejaarstermijn; klacht voor het overige kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 5 september 2018

in de zaak 18-361/DH/RO-b

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

en

 

klaagster

 

tegen:

 

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 7 mei 2018 met kenmerk

R 2018/17 cij/edl/mb, door de raad ontvangen op 8 mei 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klagers zijn echtgenoten. Zij hebben een langlopend geschil met verweerster en zij hebben meerdere klachten ingediend tegen verweerster en twee voormalige kantoorgenoten van verweerster.

1.2    Op 28 september 2017 heeft de advocaat van klagers één van de voormalige kantoorgenoten van verweerster een brief gezonden.

1.3    Op 11 oktober 2017 hebben klagers de twee voormalige kantoorgenoten van verweerster een brief gezonden.

1.4    Bij brief van 24 oktober 2017 hebben klagers bij de deken de onderhavige klacht ingediend over verweerster en haar twee voormalige kantoorgenoten. Bij hun klachtbrief hebben klagers een overzicht gevoegd van 39 brieven gericht aan verweerster en/of haar voormalige kantoor(genoten). Volgens het overzicht zouden deze brieven zijn verzonden in 2011, 2012, 2013, 2014, 2016 en 2017.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    zij niet reageert op een verzoek van de advocaat van klagers betreffende een uit te brengen dagvaarding inzake schendingen van het auteursrecht, ook niet na een rappel;

b)    zij niet op brieven van klagers heeft gereageerd.

2.2    Ter toelichting op klachtonderdeel b) hebben klagers een niet limitatief overzicht overgelegd van 39 brieven gericht aan verweerster en/of haar voormalige kantoor(genoten).

 

3    VERWEER

3.1    Verweerster stelt zich op het standpunt dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard. Het verweer komt – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

 

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet bepaalt dat een klacht niet-ontvankelijk is als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de beklaagde advocaat. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

4.2    Klagers hebben hun klacht bij de deken ingediend op 24 oktober 2017, terwijl klagers in het bij hun klachtbrief gevoegde overzicht van 39 brieven ook brieven hebben opgenomen waarop verweerster ver vóór 24 oktober 2014 niet zou hebben gereageerd (waaronder brieven uit 2011, 2012 en 2013). De klacht is in zoverre niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet.

4.3    Voor het overige overweegt de voorzitter als volgt.

4.4    Klagers verwijten verweerster dat zij niet reageert op een verzoek van de advocaat van klagers betreffende een uit te brengen dagvaarding, alsmede dat zij niet heeft gereageerd op diverse brieven van klagers.

4.5    De gemachtigde van verweerster – tevens haar voormalige kantoorgenoot – heeft aangevoerd dat zij er vanwege persoonlijke omstandigheden niet aan toe is gekomen om eerder te reageren op het verzoek van de advocaat van klagers. Daar is niets klachtwaardigs aan, aldus de gemachtigde van verweerster. Voor het overige heeft zij aangevoerd dat zij een aanhoudende stroom van brieven van klagers ontvangt en dat zij hen reeds eerder heeft laten weten dat zij niet op hun brieven zal reageren. Verweerster en haar gemachtigde hebben daar geen behoefte aan en zijn klagers terzake niets verplicht, aldus de gemachtigde van verweerster.

4.6    De voorzitter overweegt dat een advocaat niet is gehouden te reageren zodra hem een bericht wordt gestuurd. Het is in beginsel aan hem of haar ter beoordeling of een ontvangen bericht expliciete en aparte beantwoording behoeft en, zo ja: binnen welke termijn. Dat (de gemachtigde van) verweerster ten onrechte niet op een eerder moment op het verzoek van de advocaat van klagers heeft gereageerd, kan de voorzitter op basis van het klachtdossier niet vaststellen. Datzelfde geldt voor de stelling van klagers dat verweerster ten onrechte niet heeft gereageerd op brieven van klagers.

4.7    De klacht is in zoverre kennelijk ongegrond.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    de klacht, voor zover deze ziet op (vermeend) handelen/nalaten van verweerster in de periode tot en met  23 oktober 2014, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk;

-    de klacht voor het overige, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 5 september 2018.