Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-08-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2018:208

Zaaknummer

17-1017

Inhoudsindicatie

Klager en zijn toenmalige echtgenote hebben verweerder gevraagd een echtscheidingsprocedure te starten. Verweerder heeft daarop mede naar aanleiding van telefonisch overleg met klager en zijn echtgenote aan hen een lijst gezonden met punten die in het echtscheidingsverzoek aan de orde zouden moeten komen. Na nader overleg over voornamelijk het uitsluitende gebruik van de echtelijke woning door klager, heeft verweerder een zogenaamd “kaal” echtscheidingsverzoek ingediend. Nadien heeft verweerder dit verzoek aan klager toegezonden. Uiteindelijk is er een kort geding gevoerd over het gebruik van de echtelijke woning. Klager verwijt verweerder dat hij het echtscheidingsverzoek niet op voorhand aan klager heeft toegezonden. Dan had voorkomen kunnen worden dat het een “kaal” echtscheidingsverzoek was. Partijen hadden overeenstemming over het gebruik van de echtelijke woning. Dat had in het verzoek moeten worden opgenomen. Klager heeft nodeloze kosten gemaakt vanwege het Kort Geding. De raad is met klager van mening dat verweerder niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt door het echtscheidingsverzoek niet, alvorens het in te dienen, aan klager voor te leggen. Dit is in strijd met de teneur artikel 8 van de Gedragsregels. De klacht is gegrond en verweerder krijgt een waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 27 augustus 2018

in de zaak 17-1017

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 17 februari 2017 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 5 december 2017 met kenmerk 2017KNN035, door de raad ontvangen op 6 december 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 juni 2018 in aanwezigheid van verweerder. Klager is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Bij email van 8 september 2016 heeft klager verweerder gevraagd een echtscheidingsprocedure te starten. Klagers echtgenote heeft verweerder hetzelfde verzocht bij de emailberichten van 20 en 22 september 2016.

2.3    In een bericht van 30 september 2016 heeft verweerder naar aanleiding van telefonisch overleg met klager en zijn echtgenote aan hen een lijst gezonden met punten die in het echtscheidingsverzoek aan de orde zouden moeten komen. Na nader overleg over voornamelijk het uitsluitende gebruik van de echtelijke woning door klager, heeft verweerder op 19 oktober 2016 een zogenaamd “kaal” echtscheidingsverzoek ingediend. Vervolgens heeft verweerder dit verzoek aan klager toegezonden.

2.4    Bij beschikking van 20 december 2016 is de echtscheiding uitgesproken.

2.5    Op 30 januari 2017 heeft een kort geding plaatsgevonden tussen partijen over het uitsluitende gebruik van de echtelijke woning.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij ten onrechte de punten waarover partijen overeenstemming hadden bereikt niet in het echtscheidingsverzoekschrift heeft opgenomen;

b)    verweerder het echtscheidingsverzoek niet aan klager heeft toegezonden alvorens het in te dienen. Daardoor heeft klager niet de gelegenheid gehad te bewerkstelligen dat onder andere de afspraak over het uitsluitende gebruik van de echtelijke woning in het verzoekschrift werd opgenomen. Dientengevolge heeft er een kort geding plaats gevonden en is klager op kosten gejaagd.

 

4    VERWEER

Het verweer zal onder de beoordeling worden opgenomen voor zover relevant voor de beoordeling.

 

5    BEOORDELING

Gedragsregel 8 bepaalt dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten.  De raad beoordeelt de klacht aan de hand van deze maatstaf.

Ad klachtonderdeel a)

5.1    Dit onderdeel van de klacht is gegrond. Verweerder heeft zijn stelling dat hij met partijen heeft afgesproken een “kaal” verzoekschrift in te dienen, onvoldoende kunnen onderbouwen. Door een emailbericht aan klager te sturen met daarin een opsomming van de punten die in het verzoekschrift aan de orde zouden komen, waaronder het gebruik van de echtelijke woning, heeft verweerder bij klager de begrijpelijke indruk gewekt dat dat geregeld zou worden.

Ad klachtonderdeel b)

5.2    Alvorens processtukken in te dienen is het in lijn met genoemde maatstaf om deze stukken aan de cliënt ter goedkeuring voor te leggen. Verweerder heeft erkend dat dit niet is gebeurd. Hij heeft daardoor gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Ook dit klachtonderdeel is daarom gegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    Gezien de aard van de zaak acht de raad de maatregel van een waarschuwing op zijn plaats.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht  in beide onderdelen  gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,00 aan hem te vergoeden.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de proceskosten, bestaande uit € 1000,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3    Verweerder dient het bedrag van € 1000,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 17-1017.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

 -    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4.

 

Aldus gewezen door mr. mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. N.H.M. Poort en H.Q.N. Renon, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2018.

 

Griffier                                                                   Voorzitter

 

Verzonden d.d. 27 augustus 2018