Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-08-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:199

Zaaknummer

17-869/DH/DH

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 27 augustus 2018

in de zaak 17-869/DH/DH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 20 februari 2018 op de klacht van:

 

klager

 

tegen:

 

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 6 juli 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 25 oktober 2018 met kenmerk K164 2017 /dk/ksl, door de raad ontvangen op 26 oktober 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 20 februari 2018 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing is op 20 februari 2018 verzonden aan klager.

1.4    Bij brief gedagtekend op 21 maart 2018 heeft klager aan het Hof van Discipline zijn bezwaren kenbaar gemaakt tegen de voorzittersbeslissing. Het Hof van Discipline heeft de brief op 22 maart 2018 per e-mail ontvangen van klager en op 23 maart 2018 per post.

1.5    Bij brief van 28 maart 2018 heeft het Hof van Discipline de brief van klager naar de raad gezonden. De raad heeft de brief diezelfde dag ontvangen.

1.6    Op 18 juni 2018, 12.49 uur, is de dekenvisie in deze zaak van 27 november 2017 per e-mail naar klager gestuurd.

1.7    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 18 juni 2018, 14.40 uur, in aanwezigheid van klager en verweerder.

1.8    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter en van de stukken waarop de beslissing is gegrond. De raad heeft verder kennisgenomen van het verzetschrift van klager.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder heeft klager in de periode van medio mei 2015 tot en met 15 januari 2016 bijgestaan in een arbeidsrechtelijke aangelegenheid. De belangen van klager werden voordien behartigd door een andere advocaat (mr. Van der W.). Op 15 mei 2015 heeft een eerste bespreking plaatsgevonden op het kantoor van verweerder. Tijdens deze bespreking heeft klager naar voren gebracht dat er reeds een toevoeging was verstrekt en dat hij de eigen bijdrage had betaald, maar dat hij vervolgens vier maanden niets van zijn advocaat had gehoord.

2.2    Bij e-mail van 18 mei 2015 heeft verweerder klager onder meer als volgt bericht:

“(…) Onder verwijzing naar onze vrijblijvende bespreking van afgelopen vrijdag (…) bericht ik u hierdoor als volgt. (…)

U hebt mij gevraagd of u nog een (haalbare) vordering heeft op uw voormalige werkgever (…), omdat [voormalige werkgever] uw loon niet tijdig heeft betaald en omdat [voormalige werkgever] in uw beleving onvoldoende heeft betaald. (…)

Nu uw vordering een loonvordering betreft ben ik van oordeel dat deze nog niet is verjaard en dat u deze dus alsnog kunt instellen. Uiteraard ben ik bereid om deze vordering namens u in te stellen. In dat geval zal ik een toevoeging aanvragen, maar be[g]in ik pas met mijn werkzaamheden zodra de toevoeging is verleend en de eigen bijdrage door u is betaald. (…)”

2.3    Klager heeft verweerder bij e-mail van 20 mei 2015 als volgt bericht:

“(…) Ik vind het goed om er een zaak van te maken en dus gebruik te maken van uw diensten (…).

Ik zal een doorverwijsbrief vragen van [het] Juridisch Loket, zodat ik korting krijg [op] de eigen bijdrage, en zodra er een toevoeging is gegeven de eigen bijdrage direct aan u overmaken. Indien u hiermee akkoord gaat. (…)”

2.4    Verweerder heeft daar bij e-mail van 21 mei 2015 als volgt op gereageerd:

“(…) Dat is prima. Regel jij maar een verwijzing via het Juridisch Loket dan vraag ik vervolgens een toevoeging voor je aan. Nadat de toevoeging is verstrekt en de eigen bijdrage is betaald start ik met mijn werkzaamheden. (…)”

2.5    Op 22 mei 2015 werd verweerder gebeld door het Juridisch Loket omdat er voor de onderliggende zaak reeds eerder een verwijzing c.q. diagnosedocument was verstrekt aan een andere advocaat, mr. S. Verweerder heeft vervolgens contact opgenomen met mr. S. Uit dit contact werd verweerder duidelijk dat de toevoeging die was afgegeven aan mr. S., later is gemuteerd naar mr. Van der W., die enkel advieswerkzaamheden heeft verricht en de toevoeging reeds had gedeclareerd.

2.6    Omdat de toevoeging reeds door mr. Van der W. was gedeclareerd, heeft verweerder op 23 juni 2015 namens klager een toevoegingsaanvraag ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand. Op 16 september 2015 heeft de Raad voor Rechtsbijstand positief beslist op deze aanvraag.

2.7    Op 24 september 2015 heeft verweerder de wederpartij van klager gesommeerd om tot betaling van een bedrag van EUR 2.211,66 over te gaan. De wederpartij heeft op 22 oktober 2015 op die sommatie gereageerd. In die brief stelt de wederpartij zich op het standpunt niets aan klager verschuldigd te zijn, onder meer omdat hij niet (tijdig) zou hebben gereageerd op berichten van de wederpartij.

2.8    Bij e-mail van 9 november 2015 heeft verweerder klager onder meer bericht dat de slagingskans van de vordering behoorlijk was geslonken.

2.9    Bij e-mail van 30 december 2015 heeft verweerder klager onder meer als volgt bericht:

“(…) Mijn email d.d. 9 november 2015 betreft dan ook een nadere inschatting van de haalbaarheid mede op basis van de reactie d.d. 22 oktober 2015 zijdens [voormalige werkgever], derhalve op basis van voortschrijdend inzicht. Hoe graag ik ook een gerechtelijke procedure zou willen starten voor je, zie ik da[a]rvan af, omdat ik de kans van slagen onvoldoende acht. (…)”

2.10    Bij brief van 6 juli 2017 met bijlagen heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij heeft gehandeld in strijd met gedragsregels 1, 4, 5, 8 en 9. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat:

a)    hij zich niet aan gemaakte afspraken heeft gehouden;

b)    hij geen informatie heeft verstrekt die van belang is in de zaak;

c)    hij heeft samengespannen met de eerdere advocaat van klager;

d)    hij tegen de wil van klager het dossier heeft gesloten;

e)    hij de Raad voor Rechtsbijstand heeft misleid;

f)    hij klager heeft misleid;

g)    hij heeft gelogen tegen klager;

h)    hij zijn eigen belang boven dat van klager heeft gesteld;

i)    hij de zaak van klager op onzorgvuldige wijze heeft behandeld.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter de feiten niet juist heeft vastgesteld en dat de raad geen kopie van het klachtdossier verstrekt aan klager heeft verstrekt. De voorzitter heeft verder miskend dat verweerder klager niet voldoende heeft geïnformeerd over de proceskansen en dat verweerder ten onrechte geen procedure heeft ingesteld.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd.

4.2    In verzet heeft verweerder primair aangevoerd dat klager geen verzet heeft ingesteld, maar hoger beroep. Subsidiair, voor zover klager moet worden geacht verzet te hebben ingesteld, is hij daarin niet-ontvankelijk omdat het verzet niet binnen de termijn van 30 dagen is ingesteld. Met subsidiair heeft verweerder de verzetgronden bestreden.

4.3    Het verweer komt – voor zover van belang – aan de orde bij de beoordeling.

 

5    BEOORDELING

5.1    Klager heeft ter zitting verklaard dat hij hoger beroep wilde instellen tegen de beslissing van de voorzitter. Omdat het Hof van Discipline het hoger beroep niet in behandeling wilde nemen, neemt klager er genoegen mee dat de zaak door de raad wordt behandeld als verzetzaak.

5.2    Gelet op dit alles gaat de raad ervan uit dat klager verzet heeft ingesteld. De datum waarop het Hof van Discipline het verzetschrift van klager ontvangen heeft, 22 maart 2018, geldt als datum waarop het verzet is ingesteld. Dit betekent dat klager ontvankelijk is in zijn verzet. Het op deze punten door verweerder gevoerde verweer slaagt niet.

5.3    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Met name geldt dat het enkele feit dat de loonvordering van klager uiteindelijk alsnog is toegewezen niet meebrengt dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De inschatting die verweerder heeft gemaakt is weliswaar –naar achteraf is gebleken- onjuist gebleken, maar op goede gronden gebaseerd en derhalve niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.4    Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma en M.P. de Klerk, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 augustus 2018.