Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-08-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2017:161
Zaaknummer
17-027/DH/RO
Inhoudsindicatie
Beslissing op verzet. Klacht tegen deken. Het is juist dat een klager de door hem betrokken stellingen met bewijs dient te schragen. Verweerder heeft klager daar dan ook terecht – en in het belang van klager – op gewezen. Verweerder heeft bovendien voldoende ruimte geboden voor hoor en wederhoor en de te volgen procedure zeer duidelijk aan klager uitgelegd. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 28 augustus 2017
in de zaak 17-027/DH/RO
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 21 maart 2017 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 29 maart 2016 heeft klager bij het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerder. De plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline heeft de klacht vervolgens voor onderzoek verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken).
1.2 Bij brief aan de raad van 9 januari 2017 met kenmerk R 2016/94 edl/dh, door de raad ontvangen op 10 januari 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 21 maart 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 21 maart 2017 is verzonden aan klager.
1.4 Bij brief van 3 april 2017, door de raad ontvangen op 4 april 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 12 juni 2017 in aanwezigheid van klager. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet ter zitting verschenen.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 3 april 2017. Voorts heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van klager van 22 mei 2017 en de brief van verweerder van 12 juni 2017.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Op 11 november 2015 heeft klager zich tot verweerder in diens hoedanigheid van deken gewend met het verzoek zijn klacht tegen [advocaat X] in behandeling te nemen. Die klacht is vervolgens geregistreerd onder nummer [nummer].
2.2 Bij brief van 29 december 2015 heeft verweerder klager bericht dat het onderzoek naar klacht [nummer] was afgerond.
2.3 Namens verweerder heeft zijn stafjurist klager bij brief van 7 januari 2016 als volgt bericht:
“(…) Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw brieven van 23 december 2015 en 2 januari 2016. Uit de inhoud van de brieven leid ik af dat u mij verzoekt om aanhouding van de behandeling van de klacht teneinde u in de gelegenheid te stellen bewijsstukken te vergaren.
Hoewel het onderzoek van de klacht was afgerond zie ik reden om aan uw verzoek tegemoet te komen, aangezien uit uw correspondentie blijkt dat u al langer bezig bent de betreffende bewijsstukken te vergaren. Ik verzoek u zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen drie maanden na heden, de aanvullende stukken aan de deken te doen toekomen. Na ontvangst van de stukken zal [advocaat X] in de gelegenheid worden gesteld hierop, alsmede op uw brieven van 23 december 2015 en 2 januari 2016, te reageren. (…)”
2.4 Bij brief van 9 januari 2016 heeft klager verweerder een brief met daarin een schikkingsvoorstel met betrekking tot klagers geschil met advocaat X gezonden, inhoudende dat advocaat X een proceskostenveroordeling ten bedrage van EUR 300,- zou terugbetalen aan klager. Ook op 12 januari 2016 heeft klager verweerder een brief gezonden.
2.5 Namens verweerder heeft zijn stafjurist klager bij brief van 14 januari 2016 als volgt bericht:
“Geachte [klager],
Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw brieven van 9 en 12 januari jl.
Uw brief van 9 januari jl. bevat een schikkingsvoorstel. Voorts gaat u in uw brieven wederom inhoudelijk in op de zaak. Dat was niet de bedoeling. Zoals blijkt uit mijn brief van 7 januari jl. is de zaak aangehouden teneinde u in de gelegenheid te stellen bewijsstukken over te leggen. Het is aan u te beslissen of u van deze mogelijkheid gebruik wenst te maken. Inhoudelijke reacties, die niet vergezeld zijn van de betreffende bewijsstukken, zullen dan ook niet meer in het klachtdossier worden gevoegd. (…)”
2.6 Bij brief van 19 januari 2016 heeft de stafjurist van verweerder klager namens verweerder als volgt bericht:
“Geachte [klager],
Hierbij zend ik u ter kennisname toe een kopie van het faxbericht van [advocaat X] van 15 januari 2016.
Zoals u kunt lezen gaat [advocaat X] niet akkoord met uw schikkingsvoorstel. Voorts ziet zij geen aanleiding nader te reageren op uw stellingen zoals verwoord in de brieven van 15 en 23 december 2015 en 2, 9 en 12 januari 2016. (…)
De mogelijkheid om binnen de in mijn brief van 7 januari 2016 gestelde termijn bewijsstukken in te dienen blijft, met dien verstande dat inhoudelijke reacties, die niet vergezeld zijn van de betreffende bewijsstukken, zoals ik in mijn brief van 14 januari 2016 heb opgemerkt, niet meer in het klachtdossier zullen worden gevoegd. (…)”
2.7 Klager heeft verweerder bij brief van 19 januari 2016 onder meer bericht dat verweerder ‘klagers reactie (met bewijslast/bijlagen) binnen 2 weken zou ontvangen’. Klager heeft verweerder vervolgens op 29 januari 2016 een brief van vier pagina’s met in totaal zeven bijlagen gezonden.
2.8 Bij brief van 3 maart 2016 heeft verweerders stafjurist klager namens verweerder als volgt bericht:
“(…) Bij faxbrief van 1 maart 2016 waarvan ik u hierbij een kopie doe toekomen, reageerde [advocaat X] nogmaals in [klachtzaak tegen mr X]. (…)
Graag verneem ik of u gebruik wenst te maken van de in mijn brief van
7 januari jl. gegeven mogelijkheid om binnen drie maanden aanvullende stukken te doen toekomen. (…)
Voor de duidelijkheid laat ik u nogmaals weten dat inhoudelijke reacties, die niet vergezeld zijn van bewijsstukken, niet meer in het klachtdossier worden gevoegd. (…)”
2.9 Bij brief van 14 maart 2016 heeft verweerders stafjurist klager namens verweerder als volgt bericht:
“(…) Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw brieven d.d. 5 maart 2016 en
8 maart 2016.
Graag wijs ik u op het volgende. Zoals u kunt lezen in de reeds aan u toegestuurde leidraad met betrekking tot de behandeling van klachten tegen advocaten, bestaat het door de deken te verrichten onderzoek uit twee schriftelijke ronden. Het is niet zo dat de reacties die in het kader van deze ronden worden gegeven vergezeld moeten worden van bewijsstukken om in het onderzoek meegenomen te worden. Zoals ik u meermaals heb bericht is het wel verstandig dit te doen. Het is niet aan mij, maar aan de tuchtrechter, te bepalen wie de bewijslast heeft en of aan de bewijslast is voldaan. Ik heb u er enkel op gewezen dat het in principe zo is dat wie stelt, moet bewijzen, zodat het van groot belang is dat u uw stellingen zo goed mogelijk onderbouwt met bewijsstukken.
In deze klachtzaak bent u na afloop van de twee schriftelijke ronden, en dus nadat het onderzoek van de klacht was afgerond, in de gelegenheid gesteld bewijsstukken te vergaren. Daar hebt u blijkens mijn brief van 7 januari jl. een periode van drie maanden voor gekregen. In deze fase van het onderzoek is het, waarop ik u eerder heb gewezen, niet de bedoeling dat u inhoudelijke reacties, die niet vergezeld zijn van bewijsstukken, aan de deken blijft toesturen. Het is aan u te bepalen of u van de mogelijkheid om bewijsstukken te vergaren, gebruik wenst te maken. Als de periode van drie maanden is verstreken, zal de zaak op uw verzoek en na betaling van het griffierecht aan de Raad van Discipline worden voorgelegd.
Ik constateer dat uw brieven van 5 en 8 maart jl. niet vergezeld zijn van bewijsstukken. Reden dat ik deze aan u retour stuur. Deze zullen geen deel uitmaken van het klachtdossier. (…)”
2.10 Bij brief van 16 maart 2016 heeft klager verweerder opnieuw verzocht de brieven van 5 en 8 maart 2016 in behandeling te nemen.
2.11 Bij brieven van 15 en 21 maart 2016 heeft verweerders stafjurist klager namens verweerder bericht dat zij klagers brieven van 14 maart en 16 maart 2016 retour zond.
2.12 Bij brief van 29 maart 2016 heeft klager bij het Hof van Discipline een klacht ingediend tegen verweerder.
2.13 Bij brief van 14 april 2016 heeft verweerders stafjurist klager namens verweerder, onder verwijzing naar zijn brief van 14 maart 2016, bericht dat zij klagers brieven van 22 maart en 26 maart 2016 retour zond.
2.14 Op 9 juni 2016 heeft verweerders stafjurist klager namens verweerder bericht dat het onderzoek van de klacht met [nummer] zou worden aangehouden in afwachting van de uitkomst van de onderhavige klachtprocedure.
2.15 Bij beslissing van 16 juni 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam opgedragen de klacht van klager tegen verweerder te onderzoeken.
2.16 Bij brief van 14 november 2016 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam klager en verweerder zijn visie op de klacht kenbaar gemaakt. Klager heeft vervolgens om doorzending van zijn klacht aan de raad van discipline verzocht. De zitting is bepaald op 12 juni 2017.
2.17 De stafjurist van verweerder heeft de raad bij brief van 4 mei 2017 bericht dat verweerder geen aanleiding zag om ter zitting van 12 juni 2017 te verschijnen.
2.18 Op 9 juni 2017 heeft de griffier van de raad verweerder namens mr. G.A.F.M. Wouters, de behandelend voorzitter, telefonisch en per e-mail verzocht om toch op de zitting van 12 juni 2017 te verschijnen.
2.19 De zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2017. Op diezelfde datum te 10.39 uur heeft de griffier een per e-mail verzonden brief van de stafjurist van verweerder ontvangen. In die brief is het volgende opgenomen:
“Geachte mevrouw Van Trijp,
Namens [verweerder] bevestig ik hierbij de ontvangst van uw e-mailbericht van 9 juni jl.
Zoals reeds bericht is de deken niet in de gelegenheid om ter zitting aanwezig te zijn. Om klager tegemoet te komen is alsnog besloten om de zes bewuste brieven in de klachtzaak tegen [advocaat X] te accepteren. Dit betekent wel dat [advocaat X] in de gelegenheid zal worden gesteld om op de brieven te reageren, waarna de zaak naar de Raad van Discipline zal worden doorgestuurd.
Hoogachtend,
namens [verweerder],
[stafjurist]”
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zijn onderzoek als deken niet zorgvuldig heeft verricht. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat:
a) hij met twee maten meet; klager dient zijn stellingen steeds met bewijs te onderbouwen, terwijl verweerder dit niet verwacht van de advocaat tegen wie klager een klacht heeft ingediend;
b) hij, althans zijn stafjurist namens verweerder, een zestal brieven van klager uit maart 2016 heeft geretourneerd en deze niet aan het klachtdossier wil toevoegen.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich niet met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop die berust, kan verenigen. Klager heeft onder meer aangevoerd dat hij zijn stellingen in de klachtprocedure tegen advocaat X – anders dan de voorzitter in haar beslissing van 21 maart 201 stelt – wel degelijk heeft onderbouwd.
3.3 Ter zitting van 12 juni 2017 heeft de griffier de bij e-mail van 10.39 uur ontvangen brief van de stafjurist van verweerder aan klager overhandigd. Klager heeft daarop verklaard dat klachtonderdeel b) daarmee wat hem betreft is opgelost.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd. Voor een weergave van dit verweer wordt verwezen naar randnummers 3.1 en 3.2 van de voorzittersbeslissing van 21 maart 2017.
5 BEOORDELING
5.1 De raad onderschrijft het uitgangspunt voor de beoordeling van de klacht, door de voorzitter vermeld in randnummer 4.1 van de bestreden beslissing.
5.2 Met betrekking tot klachtonderdeel a) sluit de raad zich aan bij de beoordeling door de voorzitter. Het is juist dat een klager de door hem betrokken stellingen met bewijs dient te schragen. Verweerder heeft klager daar dan ook terecht – en in het belang van klager – op gewezen. Hij heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b) stelt de raad voorop dat de stafjurist van verweerder de raad bij brief van 12 juni 2017 heeft bericht dat de zes bewuste brieven alsnog zullen worden toegevoegd aan het dossier in klachtzaak
[nummer]. Klager heeft daarmee te kennen gegeven dat het probleem daarmee was opgelost. Los daarvan sluit de raad zich ook voor wat betreft dit klachtonderdeel aan bij de overwegingen en de beslissing van de voorzitter. In aanvulling daarop overweegt de raad dat verweerder in klachtprocedure
[nummer] voldoende ruimte voor hoor en wederhoor heeft geboden en dat hij de te volgen procedure zeer duidelijk aan klager heeft uitgelegd. Evenals de voorzitter is de raad van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5.4 Het verzet is ongegrond.
5.5 Tot slot merkt de raad nog op dat hij het betreurt dat verweerder ervoor heeft gekozen niet aanwezig zijn bij de mondelinge behandeling van het verzet. De aanwezigheid van een deken ter zitting is – mede gelet op zijn voorbeeldfunctie – bijzonder gewenst, zeker in gevallen als deze, waarin een zeer uitgebreid verzetschrift is ingediend. Op zijn minst was een schriftelijke reactie op dat verzetschrift op zijn plaats geweest.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. C.A. de Weerdt en P. Rijpstra, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 augustus 2017.
Deze beslissing is in afschrift op 28 augustus 2017 verzonden.