Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-08-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2018:204
Zaaknummer
17-980
Inhoudsindicatie
Klaagster heeft een werkneemster op staande voet ontslagen. Verweerster heeft namens de werkneemster een vordering tot vernietiging van het ontslag c.a. ingediend. Bij het daartoe strekkende verzoekschrift heeft verweerster nadere stukken overgelegd waaronder WhatsApp-berichten tussen de werkneemster en andere werknemers van klaagster. Voorts heeft verweerster aan klaagster geschreven dat zij voornemens was om namens de werkneemster hoger beroep in te stellen tegen het afwijzende vonnis op de vordering tot vernietiging. Ook heeft zij meegedeeld in dat bericht een loonvordering van € 20.000 te zullen indienen. De raad acht het overleggen van de WhatsApp-berichten noch het bericht over het voornemen hoger beroep in te stellen en de loonvordering, in strijd met de grote mate van vrijheid die verweerster toekomt om de belangen van een cliënt te behartigen op een wijze die passend voorkomt. De klachten zijn daarom ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 27 augustus 2018
in de zaak 17-980
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 30 maart 2017 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 14 november 2017 met kenmerk KNN055, door de raad ontvangen op 15 november 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 juni 2018 in aanwezigheid van klaagster en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- het van de deken ontvangen dossier;
- een brief van klaagster van 29 mei 2018 door de raad ontvangen op 31 mei 2018 met bijlage.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klaagster heeft op 1 november 2016 [werkneemster] op staande voet ontslagen. Deze [werkneemster] heeft verweerster verzocht aan haar rechtsbijstand te verlenen in deze kwestie. Klaagster werd terzijde gestaan door mr. M., bedrijfsjurist.
2.3 Op 30 januari 2017 heeft de kantonrechter te Assen een vordering van klaagster tot vernietiging van het ontslag c.a. behandeld. Bij het daartoe strekkende verzoekschrift heeft verweerster nadere stukken overgelegd waaronder WhatsApp-berichten tussen verweersters cliënte en andere werknemers van klaagster.
2.4 Bij beschikking van 27 februari 2017 heeft de kantonrechter alle vorderingen van verweersters cliënte afgewezen.
2.5 Bij bericht van 10 maart 2017 heeft verweerster aan klaagster geschreven dat zij voornemens was om namens haar cliënte hoger beroep in te stellen. Ook heeft zij meegedeeld in dat bericht een loonvordering van € 20.000 te zullen indienen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerster WhatsApp-berichten tussen haar cliënte en andere werknemers van klaagster heeft overgelegd in de procedure bij de kantonrechter zonder daarvoor toestemming te vragen aan die werknemers. Deze werknemers en ook mr. M. hebben verweerster verzocht deze berichten terug te trekken. Verweerster heeft niet op deze verzoeken gereageerd.
b) verweerster bij bericht van 10 maart 2017 heeft aangekondigd een loonvordering van € 20.000 te zullen instellen zonder deze vordering ook maar enigszins toe te lichten. Daarbij heeft zij aangegeven dat haar cliënte, hoewel deze op toevoegingsbasis procedeert, wel bereid is tot een gesprek over een minnelijke regeling. Klaagster heeft dit als chantage en dreiging ervaren en dat ook via mr. M. aan verweerster kenbaar gemaakt.
4 VERWEER
Het verweer zal voor zover relevant voor de beoordeling, hierna onder de kop “beoordeling” worden opgenomen dan wel daaruit blijken.
5 BEOORDELING
Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klachten van klaagster aan de hand hiervan beoordelen.
Ad klachtonderdeel a)
5.1 De raad is van oordeel dat het door verweerster overleggen van de WhatsApp-berichten past binnen de vrijheid die haar toekomt om de belangen van haar cliënte te behartigen op een wijze die haar goed dunkt. De berichten waren gericht aan haar cliënte en de verzenders hadden rekening moeten houden met het feit dat de ontvangster daarover vrijelijk zou kunnen beschikken. Het was wellicht correct geweest als verweerster gereageerd had op de verzoeken om de berichten terug te trekken, maar door zulks niet te doen heeft zij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
5.2 Ook de inhoud van het bericht van 10 maart 2017 van verweerster aan klaagster levert naar het oordeel van de raad geen gegronde klacht op. De mededelingen van verweerster in dat bericht blijven binnen de grenzen van de grote mate van vrijheid die verweerster heeft om te bepalen hoe zij de belangen van haar cliënte wenst te behartigen. Klaagster heeft niet aangetoond dat haar belangen door de handelwijze van verweerster zijn geschaad, laat staan dat de door verweerster gebruikte middelen op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht geheel ongegrond.
Aldus gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. N.H.M. Poort en H.Q.N. Renon, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2018.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 27 augustus 2018.