Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-09-2018
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2018:181
Zaaknummer
180065
Inhoudsindicatie
Wrakingsverzoek afgewezen.
Inhoudsindicatie
1. Verzoeker is in de gelegenheid gesteld het dossier in te zien en ter zitting zijn hoger beroep nader te onderbouwen. Hij heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Geen reden voor schending fair hearingbeginsel (art. 6 EVRM).
Inhoudsindicatie
2. Gewraakte voorzitter maakte in een andere zaak van verzoeker tegen een andere advocaat deel uit van de kamer: op zichzelf onvoldoende voor toewijzing wrakingsverzoek.
Inhoudsindicatie
3. Ter zitting meteen een standpunt willen vernemen is miskenning van de wijze waarop klachten volgens de tuchtrechtspraak worden behandeld (openbare zitting – raadkamer – (tussen-) beslissing – uitspraak in het openbaar). Geen reden tot wraking.
Inhoudsindicatie
4. De laatste grond is pas bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek naar voren gebracht. Onbesproken gelaten. Vgls. art. 513 lid 3 Sv moeten alle omstandigheden en feiten die ten grondslag liggen aan een wrakingsverzoek tegelijk worden voorgedragen.
Uitspraak
BESLISSING
van 7 september 2018
in de zaak 180065-W
naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:
klager
tegen:
verweerster
1. DE PROCEDURE
1.1 De plaatsvervangend voorzitter (verder: de voorzitter) van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) heeft op 13 oktober 2017 in zaak 17-627/A/NH een beslissing gegeven op de klacht die klager bij de raad heeft ingediend tegen [advocaat sub 1], advocaat in [plaats]. Deze beslissing is op 13 oktober 2017 aan partijen toegezonden. De voorzitter heeft klager kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in klachtonderdeel a en heeft de klachtonderdelen b tot en met g kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de voorzitter is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2017:225.
1.2 Klager heeft bij de raad verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Bij beslissing van 30 januari 2018 heeft de raad dit verzet in zaak 17-627/A/NH ongegrond verklaard, met uitzondering van het verzet tegen klachtonderdeel a. Het verzet tegen dat klachtonderdeel is gegrond verklaard, maar klachtonderdeel a is door de raad vervolgens inhoudelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de raad is op 30 januari 2018 toegezonden aan partijen en gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2018:34.
1.3 Klager heeft bij het Hof van Discipline (verder: het hof) hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad. Dit beroep is op 2 juli 2018 mondeling behandeld tijdens een zitting van het hof. Verweerster trad bij de behandeling op als voorzitter van het hof. Tijdens de mondelinge behandeling heeft klager een verzoek gedaan tot wraking van verweerster.
1.4 Verweerster heeft niet in de wraking berust. Bij brief van 16 juli 2018
heeft zij op het wrakingsverzoek gereageerd. Samengevat is zij van mening dat het wrakingsverzoek ongegrond is. Verweerster heeft meegedeeld dat zij niet bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek aanwezig zal zijn.
1.5 Het hof heeft het wrakingsverzoek mondeling behandeld tijdens een openbare zitting van 20 augustus 2018. Klager is verschenen. Verweerster is, zoals aangekondigd in de brief van 16 juli 2018, niet verschenen.
1.6 Met instemming van klager zijn de wrakingsverzoeken met de nummers 180064-W en 180065-W gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld. Klager heeft een pleitnota vergezeld van 33 bijlagen aan het hof overgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft klager er desgevraagd mee ingestemd dat de leden van het hof en de griffier gedurende een daartoe ingelaste leespauze kennis hebben genomen van deze pleitnota met bijlagen.
1.7 Bij de behandeling van het wrakingsverzoek heeft het hof kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter van de raad, van de beslissing van de raad op het verzet, van het proces-verbaal van het verhandelde tijdens de zitting van het hof van 2 juli 2018, van het wrakingsverzoek van klager en van de reactie van verweerster.
2 BEOORDELING
2.1 Op grond van het bepaalde in artikel 56 lid 6 van de Advocatenwet in verbinding met de artikelen 512 tot en met 519 van het Wetboek van Strafvordering die van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, is wraking van een lid van het hof mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het hof moet dus onderzoeken of dergelijke feiten of omstandigheden door de verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. Uitgangspunt daarbij is dat een lid van het hof moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid ten opzichte van de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
Verzoeker
2.2 Verzoeker heeft – kort en zakelijk weergegeven – de volgende gronden voor zijn wrakingsverzoek aangevoerd:
1. Verweerster heeft het beginsel van fair hearing – artikel 6 EVRM – geschonden. Desgevraagd heeft zij verzoeker immers niet in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van de machtiging (volmacht) van Genpact NL B.V. aan [advocaat sub 2] om [deurwaarder] (proces)kostenvergoedingen bij verzoeker te laten incasseren.
2. Verweerster heeft hem niet in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van de ter kennis van het hof gestelde geaccordeerde betalingsregeling met Genpact NL B.V, de grosse van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 mei 2014, de grosse van het vonnis van de rechtbank van 7 oktober 2010 en het proces-verbaal van de zitting van 8 januari 2018 bij de Raad en de ontslagbrief van Genpact NL B.V. van 26 maart 2002.
3. Verweerster heeft eerder het verzet van verzoeker tegen de beslissing van 27 mei 2015 van het hof van discipline ongegrond verklaard.
4. Verweerster heeft zich niet bereid getoond de uitspraak van Genpact NL B.V. dat die vennootschap niet verantwoordelijk is voor zijn pensioen en nooit enige arbeidsovereenkomst tussen Genpact NL B.V en hem tegen 9 augustus 2002 heeft opgezegd, te bevestigen. Ook was verweerster niet bereid te bevestigen dat verzoeker de ontslagbrief van 26 maart 2002 nimmer heeft ontvangen en dat de Kamer voor gerechtsdeurwaarders bij uitspraak van 5 juni 2018 heeft uitgesproken dat de grosse van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 mei 2014 niet aan de wettelijke eisen voldoet.
5. In zijn pleitnota en tijdens de mondelinge behandeling van de wrakingsverzoeken heeft klager daar onder andere nog aan toegevoegd dat hem tijdens de inhoudelijke zitting een blanco papier met de tekst “afgegeven voor grosse aan [advocaat sub 2] de griffier 13-5-2014” is getoond. Hij heeft dat als spottend ervaren.
Verweerster
2.3 Verweerster heeft – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
• Het hof heeft toegestemd in het verzoek van verzoeker dat hij het dossier kon inzien dat het hof ter beschikking staat en op grond waarvan door het hof zal worden beslist. Hij heeft hiervan afgezien omdat hij niet vanuit zijn woonplaats [plaats] voor niets naar Den Haag wilde reizen.
• Verzoeker heeft op de zitting ruimschoots de gelegenheid gehad zijn argumenten in hoger beroep naar voren te brengen.
• [Advocaat sub 1] heeft ter zitting de originele grosse van het gerechtshof Amsterdam getoond. Verzoeker vond echter dat deze niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen.
• [Advocaat sub 1] heeft ter zitting een brief overgelegd van de Director Legal Operations van Albert Heijn van 30 maart 2018 waarin wordt bevestigd dat Accounting Plaza B.V., Koninklijke Ahold N.V. en Albert Heijn B.V. aan [advocaat sub 2] destijds de opdracht heeft gegeven om haar in rechte bij te staan in het geschil met verzoeker. Het onderdeel van de opdracht dat op [advocaat sub 1] is overgegaan na het vertrek van [advocaat sub 2], was het incasseren van de toegewezen proceskostenveroordeling. Na betekening van het vonnis en het arrest heeft verzoeker met de deurwaarder een betalingsregeling getroffen. Op 27 maart 2018 heeft [advocaat sub 2] het dossier ter hand gesteld van [advocaat sub 1] in verband met eervol ontslag en de afwikkeling van zijn praktijk. Uiteindelijk hebben de opdrachtgevers van [advocaat sub 1] verzoeker de proceskosten ad € 1.509,87 die hij hen nog verschuldigd was, kwijtgescholden. Verzoeker is daarvan op de hoogte gesteld. Verzoeker meent dat het hof over deze stukken dient te beschikken en aan hem een afschrift dient te verstrekken omdat deze tot de processtukken behoren.
Aan het verzoek van verzoeker om in de te nemen beslissing te vermelden dat hij nimmer bij Genpact NL B.V. in dienst is geweest, zoals een medewerker van Genpact NL B.V. hem naar zijn zeggen heeft meegedeeld, en dat hij de ontslagbrief van 26 maart 2002 nimmer heeft ontvangen, kan en zal het hof niet voldoen omdat de gestelde mededeling van een medewerker van Genpact NL B.V. niet is onderbouwd en uit het arrest van het gerechtshof Amsterdam blijkt dat het ontslag op genoemde datum is gegeven.
• De verzoeken tot wraking waren al op schrift gesteld voordat de zitting was aangevangen.
Oordeel wrakingskamer
2.4 De wrakingskamer bespreekt de gronden onder 1 en 2 gezamenlijk omdat zij dezelfde strekking hebben.
Verzoeker is in de gelegenheid gesteld het gehele dossier zoals dat ter beschikking van het hof staat, in te zien. Hij heeft er evenwel zelf voor gekozen van deze mogelijkheid geen gebruik te maken. Verder is hij ter zitting, zo blijkt uit het proces-verbaal daarvan, ruimschoots in de gelegenheid gesteld zijn hoger beroep nader te onderbouwen. Naar het oordeel van de wrakingskamer valt hierin geen enkele schending van het beginsel van fair hearing/hoor en wederhoor in de zin van artikel 6 EVRM te onderkennen. Deze wrakingsgrond wordt daarom verworpen.
2.5 Met betrekking tot de onder 3 genoemde grond oordeelt de wrakingskamer dat het enkele gegeven dat verweerster in een andere zaak deel uitmaakte van de kamer die een beslissing heeft genomen in een hoger beroep van verzoeker dat tegen een andere advocaat bij het hof aanhangig was gemaakt, op zichzelf onvoldoende is voor toewijzing van het verzoek. Het komt immers aan op de inhoudelijk argumenten die aan het verzoek ten grondslag liggen. Nu deze grond niet verder is toegelicht, valt niet in te zien uit welke gedraging van de voorzitter zou blijken dat daaruit een (schijn van) vooringenomenheid zou moeten worden afgeleid. Deze wrakingsgrond wordt daarom verworpen.
2.6 Over de vierde grond oordeelt de wrakingskamer als volgt. Het hof beslist na afloop van de zitting in raadkamer hoe de beslissing in de aan hem voorgelegde zaak zal luiden. Vervolgens wordt deze beslissing op schrift gesteld en op de aan verweerder ter zitting kenbaar gemaakte datum uitgesproken en tevens op schrift aan hem toegezonden. Doordat verzoeker tijdens de zitting al direct van de voorzitter/het hof een bepaald standpunt wil horen, miskent verzoeker de wijze waarop klachten volgens de tuchtrechtspraak zoals vastgelegd in de Advocatenwet c.s. worden behandeld. Dat verweerster zich houdt aan de wettelijke systematiek is dan ook geen reden tot wraking. Deze wrakingsgrond wordt daarom verworpen.
2.7 De vijfde grond heeft verzoeker pas tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek naar voren gebracht. Op grond van het bepaalde in artikel 513 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering moeten alle feiten en omstandigheden die aan een wrakingsverzoek ten grondslag worden gelegd, tegelijk worden voorgedragen. Deze wrakingsgrond is dan ook te laat ingediend zodat de wrakingskamer deze grond verder onbesproken laat.
Conclusie
2.8 De wrakingskamer komt tot de volgende conclusie. Van enige omstandigheid die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat verweerster ten opzichte van verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is, is de wrakingskamer niet gebleken. Een gerechtvaardigde grond voor wraking ontbreekt. Het verzoek tot wraking behelst ook voor het overige geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van verweerster in haar hoedanigheid van plaatsvervangend voorzitter van het hof van discipline schade zou kunnen lijden. Het wrakingsverzoek wordt afgewezen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
wijst af het wrakingsverzoek van verzoeker van 2 juli 2018, gericht tegen
mr. G.J. Driessen-Poortvliet, plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline.
Aldus gewezen door mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter, mrs. A.D. Kiers-Becking, H. van Loo, L. Ritzema, J. Italianer, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van Vliet, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2018.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 7 september 2018.