Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-09-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2018:133
Zaaknummer
18-635/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Klacht ingediend nadat de in artikel 46g lid 1 Advocatenwet is verstreken. Klacht niet ontvankelijk.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 11 september 2018
in de zaak 18-635/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 13 augustus 2018 met kenmerk K17-105, door de raad ontvangen op 14 augustus 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klager heeft in de periode mei/juni 2010 mevrouw M in een vreemdelingenzaak bijgestaan. Mevrouw M was op 18 mei 2010 in het politiebureau te L. in vreemdelingenbewaring genomen. Klager heeft op 19 mei 2010 namens mevrouw M een beroepschrift tot opheffing van de bewaring ingediend. Mevrouw M is op 20 mei 2010 door de politie verhoord.
1.2 Verweerder heeft bij brief van 29 juni 2010, door de politie ontvangen op 30 juni 2010, tegen klager aangifte gedaan van oplichting, het onbevoegd voeren van titels en het onbevoegd uitoefenen van het beroep advocaat in de periode van 16 mei 2010 tot en met 8 juni 2010.
1.3 De advocaat van klager heeft op 29 januari 2014 bij de rechter-commissaris een verzoek tot het verrichten van onderzoekshandelingen gedaan, te weten het horen van twintig getuigen, onder wie verweerder, de Belgische advocaat mr. F en mevrouw M. De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 23 april 2014 het verzoek tot het horen van voormelde personen toegewezen. De getuigenverhoren van verweerder en mevrouw M hebben op plaatsgevonden 17 juli 2014 en het verhoor van mr. F op 12 december 2014.
1.4 Bij brief van 14 september 2017, door het bureau van de orde van advocaten ontvangen op 17 september 2017, heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1. verweerder op 29 juni 2010 een valse aangifte bij de politie heeft gedaan over klager;
2. verweerder op 17 juli 2014 bij de rechter-commissaris onder ede een valse verklaring heeft afgelegd;
3. verweerder de Belgische advocaat mr. F en mevrouw M ertoe heeft aangezet om bij de politie valse belastende verklaringen af te leggen.
3 VERWEER
3.1 Nergens blijkt uit dat verweerder een valse aangifte heeft gedaan. Verweerder heeft - zich baserend op officiële documenten en verklaringen van zijn cliënte en van mr. F - verklaard dat klager ten onrechte de titel van advocaat heeft gevoerd en onbevoegd een eerste beroep tegen een inbewaringstelling heeft ingediend. Verweerder heeft mr. F en mevrouw M er niet toe aangezet een valse verklaring af te leggen over klager.
4 BEOORDELING
4.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 Advocatenwet wordt een klacht over een advocaat door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.
4.2 Klager heeft zich bij brief van 14 september 2017 erover beklaagd dat verweerder op 29 juni 2010 een valse aangifte tegen hem heeft gedaan, dat hij op 17 juli 2014 een valse verklaring heeft afgelegd en dat hij mevrouw M en mr. F ertoe heeft aangezet valse verklaringen bij de politie af te leggen.
4.3 Klager heeft nagelaten de vragen van de deken te beantwoorden op welke datum hij heeft kennis genomen van het proces-verbaal van aangifte van 30 juni 2010 en de getuigenverklaring van 17 juli 2014 van verweerder. Vaststaat dat de advocaat van klager op 29 januari 2014 een verzoek tot het horen van getuigen, onder wie verweerder, mevrouw M en mr. F heeft ingediend. Aldus staat vast dat op de dag waarop klager zich met een klacht tot de deken heeft gewend meer dan drie jaar was verstreken na de dag waarop klager kennis had genomen of redelijkerwijs had kunnen nemen van de door verweerder en mevrouw M bij de politie afgelegde verklaringen en de aangifte van verweerder waarop de klacht betrekking heeft. Hetzelfde geldt ten aanzien van de klacht over de verklaring van verweerder d.d.17 juli 2014, waarvan klager, bijgestaan door een advocaat, meer dan drie jaar voor het verstrijken van de termijn zoals bedoeld in artikel 46 g lid 1 Advocatenwet kennis heeft genomen, althans redelijkerwijs had kunnen kennisnemen.
4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g lid 1 Advocatenwet, dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier op 11 september 2018.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 18 september 2018
verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant
Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager/klaagster, verweerder/verweerster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch Postbus 1190, 4801 BD Breda. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ) waarin de gronden van het verzet gemotiveerd worden omschreven. In het verzetschrift moet u uitleggen waarom u het niet eens bent met de beslissing van de voorzitter dat de klacht kennelijk ongegrond of kennelijk niet-ontvankelijk is. U mag daarin ook nader toelichten waarom de klacht volgens u gegrond is.
De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift dus ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.
Informatie ook op raadvandiscipline.nl