Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-08-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2017:141
Zaaknummer
17-092/DB/MN
Inhoudsindicatie
Klaagster verwijt verweerster dat zij haar werkzaamheden als bijzondere curator over de minderjarige kinderen van klaagster niet naar behoren heeft verricht. Verweerster heeft steeds in het belang van de minderjarige kinderen opgetreden en dat is niet altijd gelijk aan het belang van klaagster. De voorzitter heeft de klachten van klaagster terecht ongegrond bevonden.
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 28 augustus 2017 in de zaak 17-092/DB/MN
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline van 1 maart 2017 op de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerster
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 4 augustus 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 22 december 2016 met kenmerk 16-0212/FH/sd, door de raad ontvangen op 23 december 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden gebracht. Aangezien verweerster lid is van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, heeft het hof van discipline bij beslissing van 3 januari 2017 met inachtneming van het bepaalde in artikel 46a lid 3 Advocatenwet de klacht voor behandeling doorverwezen naar de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch. De raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch heeft op 3 februari 2017 de brief van het hof van discipline van 31 januari 2017 ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 1 maart 2017 heeft de [plaatsvervangend] voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht, tevens voor zover mede namens de minderjarige R ingediend, kennelijk ongegrond verklaard. Voor zover klaagster heeft geklaagd namens de minderjarige S, heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing van de voorzitter is op 2 maart 2017 aan klaagster verzonden.
1.4 Bij brief van 29 maart 2017 , door de raad ontvangen op 31 maart 2017, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 19 juni 2017 in aanwezigheid van verweerster. Klaagster is zonder bericht van verhindering niet verschenen.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 29 maart 2017 en de aanvulling daarop van 30 mei 2017.
2 FEITEN en KLACHT
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet niet op.
3 VERZET
De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
3.1 In rechtsoverweging 4.1 heeft de voorzitter het uitgangspunt voor de beoordeling van de klacht te beperkt geformuleerd.
3.2 De voorzitter is onterecht niet ingegaan op de klacht van klaagster dat verweerster niet heeft gewerkt volgens de ‘Richtlijn benoeming bijzondere curator o.g.v. art. 1:212 BW’ en de ‘Leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:212 BW’.
3.3 In rechtsoverweging 4.2 is de voorzitter onterecht voorbij gegaan aan de stelling van klaagster dat verweerster als bijzondere curator de belangen van de kinderen diende te behartigen en dat verweerster dat heeft nagelaten doordat zij niet dan wel te summier onderzoek heeft gedaan, zodat de beslissing onvoldoende is gemotiveerd.
3.4 Waar de voorzitter in rechtsoverweging 4.3 overweegt dat verweerster persoonlijk, per e-mail en telefonisch contact heeft gehad met klaagster, is deze overweging onbegrijpelijk, omdat dit oordeel betekent dat het enkel per e-mail kenbaar maken door verweerster aan klaagster dat zij een DNA-onderzoek in het belang van S. acht, volgens de voorzitter als contactmoment en dus als belangenbehartiging kwalificeert alsmede dat het eenmaal horen van klaagster door verweerster aangaande het verzoek ter zake R. voldoende is om zes maanden later, nadat klaagster haar verzoek had ingetrokken, zonder verder contact met klaagster of haar advocaat zelfstandig aangaande R. een verzoek in te dienen.
3.5 Gelet op het gemotiveerde standpunt van klaagster dienaangaande heeft de voorzitter in rechtsoverweging 4.3 onterecht overwogen dat verweerster over haar verzoek aangaande R. met de advocaat van klaagster heeft gesproken, zodat de voorzitter aan de feiten voorbij gaat, die feiten niet heeft onderzocht en partijdig is.
3.6 In rechtsoverweging 4.4 overweegt de voorzitter onterecht en zonder onderbouwing dat niet is gebleken dat verweerster geen dan wel te summier onderzoek heeft gedaan.
3.7 In rechtsoverweging 4.5 is onterecht overwogen dat de klacht, voor zover ingediend namens S, niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
4 BEOORDELING
4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
4.2 Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. L.W.M. Caudri en A.J.F. van Dok, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en bij vervroeging uitgesproken ter openbare zitting van 28 augustus 2017.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 28 augustus 2017
verzonden aan:
- klaagster
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland.
Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.