Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-09-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:186

Zaaknummer

18-550/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Klaagster deels kennelijk niet-ontvankelijk, klacht voor het overige kennelijk ongegrond. 

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  17 september 2018

in de zaak 18-550/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 19 juli 2018 met kenmerk 2017-111752, door de raad ontvangen op 20 juli 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klaagster is betrokken in verschillende procedures. Verweerder staat klaagster daarin vanaf medio 2016 bij.

in het geschil tussen klaagster en Ymere

1.2 Klaagster woont in een huurwoning van Ymere. Klaagster is met Ymere in geschil over stankoverlast in en rond haar woning. In dat kader heeft klaagster de bijstand gezocht van verweerder.

1.3 Op 19 maart 2017 heeft klaagster een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Vanaf begin januari kreeg ik enorm veel last van stankloverlast. (…) Ik heb het probleem eind januari bij Ymere gemeld. Op 10 februari waren za van Ymere bij mij thuis. Sindsdien beloven ze mij dat ze het probleem z.s.m. zullen oplossen maar dat is nog steeds niet het geval. (…) Ik vraag me af of u voor mij die jongen en Ymere kunt bellen om namens mij te vragen wanneer gaan ze dit oplossen en als ze niet weten wanneer dan wil ik een vervangende verblijf voor mijzelf totdat dat wel kan opgelost worden.”

1.4 Op 21 maart 2017 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan de heer G van Ymere. Op 22 maart 2017 heeft er telefonisch contact plaatsgevonden tussen verweerder en de heer G van Ymere.

1.5 Op 19 april 2017 heeft er een bespreking plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder.

1.6 Op 26 april 2017 is installatiebedrijf Feenstra bij klaagster langs gegaan.

1.7 Op 18 mei 2017 heeft er een bespreking plaatsgevonden tussen klaagster, verweerder en mevrouw H van Ymere.

1.8 Op 19 mei 2017 heeft klaagster een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Wat betreft Ymere, (…) Kunt u me helpen met deze kwestie, maar op een juiste manier en hoe lang kan het nog duren voordat het probleem opgelost wordt?”

1.9 Op 22 mei 2017 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“Het gesprek van vorige week heeft de vraagpunten niet opgelost noch een oplossing dichterbij gebracht.

(…).

Ymere heeft u een voorstel gedaan welke voor u niet acceptabel was.

Ikzelf kan geen oplossing voor het technische probleem (de stankoverlast) verzinnen. Mijn bijdrage bestaat hierin dat ik de procedure beoordeel die partijen aandragen. En daartoe een bijdrage leveren opdat het probleem kan worden opgelost.

Ik ben advocaat en geen technicus. Nu partijen afgelopen donderdag niet tot elkaar zijn gekomen, hoewel Ymere een handreiking heeft gedaan, zijn partijen weer terug bij AF.

Als u mij vertelt hoe u dit probleem verder wilt oplossen dan heeft u in mij een luisterend oor gevonden. (…) De oplossing moet dus van uw kant komen. Na het gesprek van donderdag heeft u daarin weer de regie.”

1.10 Op 13 juni 2017 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“Gisteren (en daarvoor ook) hebben we het over bewijs gehad. Dat bewijs moet u aanleveren voor de rechtbank. (…) Zonder bewijs ga ik die procedure niet aan omdat ik dan ga verliezen u op kosten ga jagen en daar ga ik niet aan beginnen. (…)

Nu dat bewijs er niet is en u toch die procedure wilt beginnen, heb ik u gevraagd een andere advocaat te zoeken.”

in het geschil tussen klaagster en tandartsen van ACTA

1.11 Op 8 juni 2015 heeft klaagster bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg in Amsterdam een klacht ingediend over een aantal tandartsen van ACTA. Bij brief van 24 juni 2015 heeft klaagster de klacht aangevuld. Bij beslissing van 16 februari 2016 heeft het Regionaal Tuchtcollege de klacht van klaagster afgewezen. Hiertegen heeft klaagster op 7 mei 2016 hoger beroep ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege. Vervolgens heeft klaagster de bijstand gezocht van verweerder. Op 22 augustus 2016 heeft verweerder namens klaagster een aanvullend beroepschrift ingediend. Op 20 december 2016 heeft het Centraal Tuchtcollege uitspraak gedaan en het beroep van klaagster gedeeltelijk gegrond verklaard.

1.12 Op 27 december 2016 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“Hierbij de uitspraak van het Centraal Medisch Tuchtcollege, waarbij het beroep deels gegrond werd verklaard voor zover de tandarts de relatie heeft beëindigd. (…) Indien u de schade op ACTA wilt verhalen dan is het van belang dat u aantoont dat u schade heeft geleden wegens de onrechtmatige beëindiging van de relatie.

Ik weet niet of u daar wel zin in heeft?”

1.13 Op 30 januari 2017 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“- Indien u de schade op ACTA wilt verhalen dan is het van belang dat u aantoont dat u schade heeft geleden wegens de onrechtmatige beëindiging van de relatie. Ik weet niet of u daar wel zin in heeft?

- Van belang is dan dat u een Overzicht geeft van wat uw omzwervingen zijn geweest om een geschikte tandarts te vinden. Waarom dat niet lukte en tenslotte wel. En wat er in die tijd met uw gebit is gebeurd. En waarom uw gebit daar onder geleden heeft. Welke schade niet was opgetreden indien ACTA u was blijven behandelen. Dit zijn zo maar wat vragen.

Ik heb van u nog geen antwoord op die vragen ontvangen. Of zie ik dat verkeerd?”

in het geschil tussen klaagster en Holland Car Cleaning

1.14 In januari 2016 heeft klaagster een auto gekocht bij Holland Car Cleaning voor € 1.250. In verband met een geschil tussen klaagster en de autodealer over mankementen aan de auto heeft klaagster de bijstand gezocht van mr. C, die haar vanaf maart 2016 heeft bijgestaan. Enkele maanden later heeft klaagster zich tot verweerder gewend. Verweerster heeft klaagster vanaf augustus 2016 bijgestaan.

1.15 Op 6 december 2016 heeft verweerder namens klaagster een dagvaarding laten uitbrengen aan Holland Car Cleaning.

1.16 Op 9 december 2016 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“De dagvaarding is op 6 december aan HCC uitgebracht. (…)

 Zoals u ziet, is de dagvaarding in gesloten envelop op het bedrijf van HCC achtergelaten omdat niemand aanwezig was.

Dat vind ik geen goed teken. Er zal toch altijd wel iemand op dat bedrijf aanwezig zijn geweest om de post in ontvangst te nemen ????

Het bedrijf zal toch niet failliet zijn ???”

1.17 Op 13 december 2016 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klaagster, met als bijlage een uittreksel uit het handelsregister waaruit blijkt dat Holland Car Cleaning per 15 augustus 2016 is uitgeschreven. Verweerder heeft daarbij het volgende opgemerkt:

“- Mijn exemplaar is van 4 augustus 2016

- Het tweede exemplaar is van vandaag: uitgeschreven per 15 augustus 2016.

- Daar word ik niet vrolijk van; [advocaat van Holland Car Cleaning] heeft daar niet over gezegd tegen mij.”

1.18 Op 13 december 2016, later op de dag, heeft klaagster een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Wat zijn de redenen van hun uitschrijving?

Kunnen we nu niet zijn privé gegevens opvragen en de uitnodiging tot rechtszaak daar naartoe sturen?”

1.19 Op 5 januari 2017 heeft verweerder namens klaagster een dagvaarding laten uitbrengen aan de heer S. Op 6 februari 2017 is een herstelexploot uitgebracht.

1.20 Op 28 februari 2017 heeft de rechtbank een verstekvonnis gewezen, waarbij de vorderingen van klaagster zijn toegewezen.

1.21 Op 10 maart 2017 heeft de deurwaarder het verstekvonnis aan het adres van de heer S betekend. Op 27 maart 2017 heeft deurwaarder executoriaal beslag gelegd onder ING Bank N.V. ten laste van de heer S. Het beslag heeft geen doel getroffen.

1.22 Op 9 mei 2017 is de auto voor een bedrag van € 100,- executoriaal verkocht.

1.23 Op 18 mei 2017 heeft klaagster een e-mail gestuurd aan de deurwaarder, met onder meer de volgende inhoud:

“In verband met mijn dossier (…) zou ik graag willen weten wat is de huidige stand van zaken. Sinds het verkoop van Fiat Punto op 9 mei 2017 heb ik geen nieuws te horen gekregen.”

1.24 Op 19 mei 2017 heeft de deurwaarder een e-mail gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“De auto is verkocht voor € 100,00. Vervolgens hebben wij een –voorlopig- betalingsregeling bevestigd van € 100,00 pm. Dit maar even aanzien voordat er verder maatregelen worden genomen, lijkt mij.”

1.25 Op 1 juni 2017 heeft de deurwaarder een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Wij hebben met deb een regeling getroffen, zie bijlage. Wij zijn nog in afwachting op de eerste betalen.

Mevrouw hebben wij reeds op 19 mei jl. op de hoogte gebracht, zie hieronder. Zij was hier content mee.”

1.26 Op 2 juni 2017 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan de deurwaarder, met onder meer de volgende inhoud:

“Ik heb net van cliënte begrepen dat zij uw e-mail van 19 mei 2017 niet heeft ontvangen; dat zij zich niets kan herinneren over een betalingsregeling van € 100,- per maand met u te hebben afgesproken en mocht dat door u zo begrepen zijn dan is zij het daar niet mee eens; dat zij na de verkoop van de Fiat geen bericht heeft gekregen over de opbrengst van de auto; (…).

Kunt u mij van nadere informatie voorzien?

Vervolgens zal ik aan cliënte vragen welke betalingsregeling dan wel door haar gewenst wordt. Daar zal ik u dan over inlichten.”

1.27 Op 12 juni 2017 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“Vanmiddag heb ik gesproken met de deurwaarder.

Ik zond u eerder de verkoopakte aan een autohandelaar in Bloemendaal. (…) Verder sluit ik thans bij een brief aan [de heer S]. De betalingsregeling van € 100,- per maand is deze al niet nagekomen. De deurwaarder en ik hebben het over verdere verhaalsmogelijkheden gehad. Via het bankbeslag is gebleken dat de man geen banksaldo (op deze rekening) heeft; hij woont in een huurhuis; zijn er auto’s die op zijn naam staan ? En waar zijn die dan op dit moment ? Ziet u nog mogelijkheden tot verhaal ? En zo ja, op welke goederen ?”

1.28 Vervolgens is, na overleg tussen verweerder en klaagster, besloten een verhaalsonderzoek te laten uitvoeren door Regres Info.

1.29 Op 13 juni 2017 heeft de heer E van Regres Info een brief gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Wij hebben een kort vooronderzoek ingesteld. Aan de hand daarvan kunnen wij concluderen dat het weinig zin heeft verder verhaalsonderzoek naar de man in kwestie in te stellen. (…) Een quick scan wees uit dat hij geen vastgoed op naam heeft. Wij gaan er niet vanuit dat de man een loondienstverband heeft. (…) In deze casus lijkt het ons verstandig geen goed geld naar kwaad geld te dragen. Een verhaalsonderzoek, zoals u van ons gewend bent, naar deze persoon heeft naar onze mening geen zin.”

1.30 Op 17 juni 2017 heeft de deurwaarder een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Naar aanleiding van mijn e-mail reageerde deb met de mededeling dat deze in de spam terecht was gekomen. Hij wilde graag de regeling voortzetten.

Daarvoor heeft hij meteen € 100,00 overgemaakt. Hij gaf aan dat hij nauwelijks inkomsten heeft, maar ja, dat valt moeilijk in te schatten. Lijkt mij dat wij de regeling maar even moeten aanzien.”

in het geschil tussen de moeder en zus van klaagster en Allianz

1.31 Op 7 juli 2016 fietste de moeder van klaagster met de hond van de zuster van klaagster (Luka) in Monnickendam, alwaar de hond werd aangereden door de heer O, verzekerde van Allianz.

1.32 Op 6 januari 2017 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“- Wilt u één van bijgaande Formulieren door uw moeder laten invullen?

(…)

- Deze gegevens zijn van belang voor het aanvragen van een toevoeging (…)”

1.33 Op 9 januari 2017 heeft klaagster een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Ik dacht dat ik de zaak op mijn naam zou leiden? Mijn moeder is geen Nederlandse burger en heeft ook geen Nederlandse verblijfsvergunning.”

1.34 Op 12 januari 2017 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“- Als ik u een medische Machtiging stuur ter ondertekening (in opdracht van uw moeder) dan kan ik met die Machtiging de medische rapporten opvragen.

- Daar wordt wel een bedrag voor gerekend. Voor een verklaring van de huisarts € 37,50 / voor een medisch specialist € 98,-.

- Als de aansprakelijkheid wordt erkend, dan betaalt de verzekeraar de kosten, maar zover is het nog niet.”

1.35 Op 12 januari 2017, later op de dag, heeft klaagster een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Dat zijn geen kleine bedragen.

Ik heb met mijn moeder afgesproken dat we die rapporten eerst zelf, of via cliëntenbelangen zullen proberen te krijgen en als het blijkt te ingewikkeld zullen we u vragen om het voor ons te doen en de kosten ervan zullen we dan op onze eigen rekening nemen.”

1.36 Op 20 januari 2017 heeft de moeder van klaagster een machtiging getekend waarbij (kort gezegd) de behandelend medisch specialist wordt gemachtigd medische informatie te verstrekken aan verweerder.

1.37 Op 25 januari 2017 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“Hierbij zend ik de (maandag verzonden) brief aan BovenIJ ziekenhuis met bijlagen in de zaak van uw moeder / zaak Luka.

De nota zal ik betalen. Ik wil de informatie hebben. Dat is belangrijk voor de zaak.”

1.38 Op 9 februari 2017 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“Ingesloten zend ik u de factuur van het BovenIJ Ziekenhuis ad € 61,71.

Deze nota zal ik betalen.

Ik zet de nota op de lijst van kosten die voor vergoeding door de verzekeraar in aanmerking komen.”

1.39 Op 21 april 2017 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“Ik heb vanmiddag een telefoongesprek gehad met mr. (…) van Allianz.

Allianz doet het voorstel tot schikking voor een bedrag van € 5.000,- inclusief Kosten buiten rechte (= advocaatkosten).

(…)

Ik heb daarop geantwoord dat ik dit voorstel uiteraard met cliënte zal bespreken maar dat ik zonder meer verwacht dat dit voorstel niet acceptabel zal zijn.

(…)

Het voorstel is ook onaanvaardbaar omdat Allianz nu een spelletje met ons speelt.

Als u die € 5.000,- aanvaardt dan zijn uw kosten (na mijn brief van 18 april 2017) ad € 4.748,96 betaald. Dan resteren er voor mij € 251,04.

Mijn kosten over de periode 2 november 2016 t/m 7 maart 2017 ad € 4.404,40 blijven dan onbetaald. Dat geldt dan ook voor mijn kosten Deelgeschil ad € 2.843,50.

Ik zal me dan moeten beraden of ik u dan ga dagvaarden voor deze kosten, waarna ik geen verdere procedures meer voor u kan voeren. U bent dan uw advocaat kwijt.

Ik stel het even op scherp om aan te geven waarom Allianz net boven uw bedrag van € 4.748,96 is gaan zitten. Dat hebben ze doelbewust gedaan om ons tegen elkaar uit te spelen.

Mijn voorstel (tegenvoorstel aan Allianz) is dat Allianz alle kosten betaalt en dat we anders gewoon de procedure voortzetten. Ik heb daar namelijk alle vertrouwen in.”

1.40 Op 22 april 2017 heeft klaagster een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Eerlijk gezegd ben ik een beetje duizelig geworden van al die bedragen (…).

Maar wat ik wel begrepen heb is dat ze of uw of onze kosten willen vergoeden..//??? Dat is echter niet netjes van ze.

Ik stel voor dat we ervoor gaan om minimum uw kosten en voor ons ziekenhuis, ambulance, dierenarts en crematie te gaan… Dat lijkt me als het enige accepteerbare ware minimum.”

1.41 Vervolgens is verweerder namens klaagster een deelgeschil gestart. Op 20 juli 2017 heeft de mondelinge behandeling van het deelgeschil plaatsgevonden. Op 7 september 2017 is er vonnis gewezen in het deelgeschil, waarbij de vorderingen van klaagster zijn afgewezen.  Daarbij heeft de kantonrechter onder meer het volgende overwogen:

“De kantonrechter is van oordeel dat voor een beslissing op het onderhavige verzoek, alsook op het ingestelde tegenverzoek nadere bewijslevering nodig is, als gevolg waarvan de procedure te veel tijd, geld, en moeite gaat kosten, dat dit niet opweegt tegen de bijdrage die de beslissing kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De kantonrechter realiseert zich dat uit efficiency overwegingen dit soort kwesties ook wel in een deelgeschil worden behandeld maar de kantonrechter ziet daarvoor in deze zaak geen aanleiding. Het verzoek leent zich derhalve niet voor behandeling in een deelgeschilprocedure.”

1.42 Op 13 september 2017 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan de advocaat van Allianz, met onder meer de volgende inhoud:

“In het overleg met mijn cliënten is naar voren gekomen het voorstel u nog een keer te benaderen met de vraag of Allianz nog steeds bereid is tot een schikking te komen.

Het meest voor de hand liggende vervolg van de procedure zou een getuigenverhoor kunnen zijn. Afhankelijk daarvan kan een bodemprocedure kantongerecht worden gestart.

Indien aan de zijde van Allianz bereidheid daartoe bestaat dan zouden cliënten aansluiting willen zoeken bij de e-mail van [advocaat van Allianz] van 5 mei 2017. Ik neem aan dat u met de inhoud van voormelde mail bekend bent?

Aldaar wordt een schikkingsvoorstel van € 5.000,- genoemd. Indien Allianz voormeld voorstel nog steeds wenst te handhaven dan kan ik dat met een positief advies tot acceptatie aan mijn cliënten voorleggen.”

1.43 Op 17 oktober 2017 heeft de advocaat een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Inmiddels heb ik uw voorstel met cliënte besproken.

Cliënte is bereid om tot een schikking te komen, echter niet voor het door u voorgestelde bedrag. Het schikkingsvoorstel ad € 5.000,- is toentertijd gedaan onder de voorwaarde dat cliënte niet in een procedure zou worden betrokken. Dit is echter wel gebeurd. Tijdens deze procedure is vervolgens naar voren gekomen dat uw cliënte nog een flinke bewijsslag te maken heeft. Het risico dat uw cliënt dit niet gaat redden is groot. (…).

Echter, zoals gezegd is cliënte bereid de zaak te regelen en zo verdere procedures te voorkomen. Cliënte is bereid de kwestie voor € 2.500,- te regelen, dit tegen algehele en finale kwijting (…).” 

1.44 Bij brief van 16 november 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

in het geschil tussen klaagster en Ymere

a) uren bij de Raad voor Rechtsbijstand heeft gedeclareerd terwijl hij geen werkzaamheden heeft verricht;

b) bepaalde rapporten niet bij Ymere heeft opgevraagd;

in het geschil tussen klaagster en tandartsen van ACTA

c) de zitting bij het Centraal Tuchtcollege op 17 november 2016 niet had voorbereid;

d) twee pagina’s met belangrijke informatie uit het oog was verloren;

e) ondanks zijn toezegging aan klaagster en het feit dat hij alle relevante stukken bij haar heeft opgevraagd geen schadevergoedingsactie is gestart;

in het geschil tussen klaagster en Holland Car Cleaning

f) ten onrechte heeft gesteld dat de wederpartij failliet was en daarom niet kon worden aangesproken;

g) heeft toegezegd de heer S in privé te zullen aanspreken, maar dat niet heeft gedaan;

h) tezamen met de deurwaarder buiten klaagster om keuzes heeft gemaakt en tegen de wensen van klaagster in heeft gehandeld

in het geschil tussen de moeder en zus van klaagster en Allianz

i) een toevoeging heeft aangevraagd op het moment dat klaagster daarvoor nog geen toestemming had gegeven;

j) allerlei medische documenten heeft opgevraagd, terwijl klaagster had aangegeven (om de kosten te drukken) zelf te willen proberen deze stukken in haar bezit te krijgen;

k) buitenproportioneel heeft gedeclareerd;

l) het redelijke bod van de wederpartij niet voldoende vond en voor eigen gewin is gaan doorprocederen;

m) niet voor de juiste procedure heeft gekozen waardoor er een nadelig vonnis volgde;

in het algemeen

n) slecht bereikbaar is, er foutmeldingen op zijn email-adres komen, zijn kantoorwebsite enige tijd uit de lucht was en hij zaken saboteert om meer kosten in rekening te kunnen brengen

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 Klaagster verwijt verweerder dat hij, in het geschil tussen klaagster en Ymere, uren bij de Raad voor Rechtsbijstand heeft gedeclareerd terwijl hij geen werkzaamheden heeft verricht.

4.2 Verweerder betwist dat hij geen werkzaamheden zou hebben verricht. Verweerder stelt 14 uur te hebben besteed in deze zaak, en verwijst daarbij naar zijn urenspecificatie.

4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Dat verweerder in het geheel geen werkzaamheden heeft verricht wordt betwist, en blijkt overigens ook niet uit klachtdossier. In zoverre is dit klachtonderdeel daarom kennelijk ongegrond. Voor zover klaagster zich op het standpunt stelt dat er geen “beroepswaardige werkzaamheden” zouden zijn verricht en de werkzaamheden daarom niet bij de Raad voor Rechtsbijstand hadden mogen worden gedeclareerd heeft klaagster onvoldoende belang bij dit klachtonderdeel. Het klachtrecht komt alleen diegene toe die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. De voorzitter is van oordeel dat klaagster niet in haar belang wordt getroffen door de inhoud van de urenspecificatie, die dient als uitgangspunt voor de verdeling van de toevoegingsvergoeding voor de werkzaamheden van verweerder en de eventuele opvolgend advocaat en niet als basis voor een declaratie aan een rechtzoekende aan wie een toevoeging is verstrekt. In zoverre is klaagster daarom kennelijk niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel.

Ad klachtonderdeel b)

4.4 Klaagster verwijt verweerder dat hij, in het geschil tussen klaagster en Ymere, bepaalde rapporten niet bij Ymere heeft opgevraagd.

4.5 Verweerder voert aan dat Ymere weigerde de rapporten op verzoek van klaagster te verschaffen. Voorts zijn de rapporten tijdens de bespreking op 18 mei 2017 besproken, waaruit volgde dat de stankoverlast niet werd veroorzaakt door het ventilatiesysteem. De conclusies in de rapporten waren dus niet in het voordeel van klaagster, aldus verweerder.

4.6 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat Ymere weigerde de rapporten op verzoek van klaagster te verschaffen. Van een duidelijke instructie om de rapporten (nogmaals) op te vragen is de voorzitter niet gebleken. Daarbij geldt dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat conclusies in de rapporten niet in het voordeel van klaagster waren, zodat onduidelijk is welk belang klaagster hierbij had. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.7 Klaagster verwijt verweerder dat hij, in de tuchtprocedure tussen klaagster en tandartsen van ACTA, de zitting bij het Centraal Tuchtcollege op 17 november 2016 niet had voorbereid.

4.8 Verweerder betwist dat hij de zitting niet had voorbereid. Verweerder stelt dat hij de zitting juist bijzonder goed had voorbereid, maar dat hij weinig speelruimte had doordat klaagster het geschil had ingeleid met haar klachtbrief van 8 juni 2015 en haar aanvullend schrijven van 24 juni 2015.

4.9 De voorzitter overweegt als volgt. Gelet op het verweer van verweerder kan niet worden vastgesteld dat verweerder de zitting bij het Centraal Tuchtcollege op 17 november 2016 niet had voorbereid. Klaagster heeft dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd. Klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.10 Klaagster verwijt verweerder dat hij, in de tuchtprocedure tussen klaagster en tandartsen van ACTA, twee pagina’s met belangrijke informatie uit het oog was verloren.

4.11 Verweerder stelt dat er inderdaad twee pagina’s ontbraken maar dat klaagster daarvan zelf had aangegeven dat die pagina’s niet relevant waren. Daarnaast stelt verweerder deze twee pagina’s na de mondelinge behandeling te hebben opgevraagd en verkregen.

4.12 De voorzitter overweegt als volgt. Tegenover het verweer van verweerder heeft klaagster dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd. Klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

4.13 Klaagster verwijt verweerder dat hij, in de tuchtprocedure tussen klaagster en tandartsen van ACTA,  ondanks zijn toezegging aan klaagster en het feit dat hij alle relevante stukken bij haar heeft opgevraagd geen schadevergoedingsactie is gestart.

4.14 Verweerder stelt dat hij klaagster vragen heeft gesteld in zijn e-mail van 27 december 2016 en deze vragen heeft herhaald in zijn e-mail van 30 januari 2017 (zie hiervoor onder punt 1.12 en 1.13). Hierop is geen reactie ontvangen, aldus verweerder.

4.15 De voorzitter overweegt als volgt. Tegenover het verweer van verweerder heeft klaagster dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd. Klachtonderdeel e) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

4.16 Klaagster verwijt verweerder dat hij, in de procedure tussen klaagster en Holland Car Cleaning, ten onrechte heeft gesteld dat de wederpartij failliet was en daarom niet kon worden aangesproken.

4.17 Verweerder geeft aan dat hij vraagtekens zette bij het feit dat de deurwaarder de dagvaarding niet in persoon had kunnen betekenen, hetgeen met klaagster is gecommuniceerd in zijn e-mail van 9 december 2016 (zie hiervoor onder punt 1.16).

4.18 De voorzitter overweegt als volgt. Uit de e-mail van 9 december 2016 volgt dat verweerder enkel de vraag heeft opgeworpen of de wederpartij failliet zou kunnen zijn. Hiermee heeft verweerder naar het oordeel van de voorzitter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Klachtonderdeel f) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel g)

4.19 Klaagster verwijt verweerder dat hij, in de procedure tussen klaagster en Holland Car Cleaning, heeft toegezegd de heer S in privé te zullen aanspreken, maar dat niet heeft gedaan.

4.20 Verweerder stelt dat hij uiteindelijk (nadat bleek dat Holland Car Cleaning was uitgeschreven uit het handelsregister) de heer S in privé heeft gedagvaard.

4.21 De voorzitter overweegt als volgt. Uit klachtdossier blijkt dat verweerder op 5 januari 2017 namens klaagster een dagvaarding heeft laten uitbrengen aan de heer S (zie hiervoor onder punt 1.19). Dit klachtonderdeel mist aldus feitelijke grondslag. Klachtonderdeel g) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel h)

4.22 Klaagster verwijt verweerder dat hij, in de procedure tussen klaagster en Holland Car Cleaning, tezamen met de deurwaarder buiten klaagster om keuzes heeft gemaakt en tegen de wensen van klaagster in heeft gehandeld

4.23 Verweerder voert aan dat klaagster hem op 2 juni 2017 heeft gebeld en heeft aangegeven dat zij nooit akkoord is gegaan met een afbetalingsvoorstel van € 100,- per maand. Diezelfde dag heeft verweerder contact opgenomen met de deurwaarder (zie hiervoor onder punt 1.26). Vervolgens heeft er weer telefonisch contact plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder, waarbij is afgesproken een verhaalsonderzoek te laten doen. Op 13 juni 2017 is een brief van Regres Info ontvangen, waaruit volgt dat er geen verhaalsmogelijkheden zijn (zie hiervoor onder punt 1.29). Van verhaalsmogelijkheden is tot op heden niet gebleken, aldus steeds verweerder.

4.24 De voorzitter overweegt als volgt. Uit het klachtdossier volgt dat niet verweerder maar de deurwaarder akkoord is gegaan met een afbetalingsregeling van € 100,- per maand. Toen verweerder bleek dat klaagster het daarmee niet eens was heeft verweerder direct contact opgenomen met de deurwaarder en dit aan hem laten weten (zie hiervoor onder punt 1.26). Naar het oordeel van de voorzitter valt verweerder in dit kader geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Uit het klachtdossier blijkt niet dat verweerder op een andere wijze tegen de instructies van klaagster of buiten haar om heeft gehandeld. Klachtonderdeel h) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdelen i) t/m m)

4.25 De klachtonderdelen i) t/m m) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.26 Klaagster verwijt verweerder dat hij, in de procedure tussen de moeder en zus van klaagster en de aansprakelijkheidsverzekeraar van de heer O die de hond van klaagster heeft aangereden, een toevoeging heeft aangevraagd op het moment dat klaagster daarvoor nog geen toestemming had gegeven, allerlei medische documenten heeft opgevraagd, terwijl klaagster had aangegeven (om de kosten te drukken) zelf te willen proberen deze stukken in haar bezit te krijgen, buitenproportioneel heeft gedeclareerd, het redelijke bod van de wederpartij niet voldoende vond en voor eigen gewin is gaan doorprocederen, en niet voor de juiste procedure heeft gekozen waardoor er een nadelig vonnis volgde.

4.27 Verweerder stelt allereerst dat klaagster niet-ontvankelijk is in de onderhavige klachtonderdelen aangezien zij hierbij geen belang heeft. Daarnaast betwist verweerder een en ander. 

4.28 De voorzitter overweegt als volgt. Het in de Advocatenwet voorziene recht om en klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. Klaagster heeft niet gesteld in welk belang zij rechtstreeks is of kan worden getroffen door het gestelde handelen en/of nalaten van verweerder waar de onderhavige klachtonderdelen betrekking op hebben. Dat is de voorzitter ook niet gebleken. Dat klaagster kennelijk namens haar moeder en zus de contacten met verweerder heeft onderhouden maakt niet dat zij een rechtstreeks belang heeft bij de onderhavige klachtonderdelen. De voorzitter zal klaagster daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren in de klachtonderdelen i) t/m m).

Ad klachtonderdeel n)

4.29 Klaagster verwijt verweerder dat hij slecht bereikbaar is, er foutmeldingen op zijn email-adres komen, zijn kantoorwebsite enige tijd uit de lucht was en hij zaken saboteert om meer kosten in rekening te kunnen brengen

4.30 Verweerder betwist dit.

4.31 De voorzitter overweegt als volgt. Voor zover verweerder niet direct heeft teruggebeld na een terugbelverzoek, een e-mailbericht niet is aangekomen en/of de website van zijn kantoor enige tijd uit de lucht is geweest, is een en ander naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende om tuchtrechtelijk verwijtbaar te zijn. Daarbij is niet gebleken dat klaagster hierdoor in haar belangen is geschaad. Dat verweerder zaken saboteert om meer kosten in rekening te kunnen brengen is onvoldoende onderbouwd en blijkt overigens ook niet uit het klachtdossier. Klachtonderdeel n) is kennelijk ongegrond.

4.32 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klaagster, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk verklaren in de klachtonderdelen a) (deels), en i) t/m m), en de klacht voor het overige, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klaagster, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, deels kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a) en klachtonderdeel a) voor het overige kennelijk ongegrond;

klaagster, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen i) t/m m);

klachtonderdelen b) t/m h) en n), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 17 september 2018.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 17 september 2018 verzonden.