Rechtspraak
Uitspraakdatum
24-09-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2018:188
Zaaknummer
18-599/A/A
Inhoudsindicatie
Verzoek ex artikel 60b Advocatenwet toegewezen. Schorsing in de uitoefening van de praktijk voor onbepaalde tijd.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 24 september 2018
in de zaak 18-599/A/A
naar aanleiding van het verzoek ex artikel 60b Advocatenwet van:
de heer mr. E.J. Henrichs in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 2 augustus 2018 met kenmerk 2018-683907, door de raad ontvangen op 3 augustus 2018, heeft de deken een verzoek als bedoeld in artikel 60b Advocatenwet (hierna: het verzoek) ten aanzien van verweerder ingediend.
1.2 Het verzoek is gelijktijdig behandeld met een door de deken ingediend bezwaar over verweerder (zaaknummer 18-600/A/A/D) ter zitting van de raad van 10 september 2018 in aanwezigheid van de deken. Verweerder is niet verschenen. Van de behandeling, die heeft plaatsgevonden achter gesloten deuren, is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 7 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van het verzoek wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.2 Verweerder is op 14 juni 1996 als advocaat beëdigd. Hij was tot 1 januari 2018 werkzaam op een advocatenkantoor te Amsterdam. Bij brief van 8 mei 2018 heeft de voorzitter van het bestuur van dit kantoor de deken aangeschreven in verband met het feit dat verweerder sinds de beëindiging van de relatie met het kantoor deze mutatie niet aan BAR Beheer heeft doorgegeven.
2.3 Op 16 mei 2018 is een klacht tegen verweerder ingediend. In de klacht wordt verweerder onder meer verweten dat hij op 30 april 2018 in een procedure waar hij niet als advocaat bij betrokken was mededelingen aan de rechtbank heeft gedaan die onwaar zijn. Op 28 mei 2018 is verweerder op de hoogte gebracht van de klacht en is hem gevraagd daarop te reageren.
2.4 Bij brief van 31 mei 2018 heeft de deken verweerder gevraagd om een afspraak te maken op het bureau van de Amsterdamse orde om zijn toekomstplannen te bespreken. Omdat een reactie uitbleef is op 21 juni 2018 per aangetekende post een herinnering gestuurd naar het privéadres van verweerder.
2.5 Bij e-mail van 6 juli 2018 is verweerder erop gewezen dat hij de opgave Controle Centrale Verordeningen (CCV) 2017 nog niet had gedaan.
2.6 Verweerder heeft op geen van de verzoeken van de deken gereageerd.
2.7 Bij brief van 19 juli 2018 heeft de deken verweerder een dekenbezwaar aangezegd ter zake het uitblijven van een reactie op de klacht. In verband met i) het uitblijven van een reactie op de vragen over (onder meer) zijn kantooradres en ii) het – ook na aanmaning – niet doen van de CCV-opgave, heeft de deken in dezelfde brief het onderhavige verzoek tot schorsing wegens onbehoorlijke praktijkuitoefening op grond van artikel 60b Advocatenwet aangekondigd.
3 GRONDEN VAN HET VERZOEK
3.1 Volgens de deken geeft verweerder er blijk van zijn praktijk niet meer naar behoren uit te oefenen en kan er geen toezicht worden uitgeoefend op de in hoofdstuk 6 van de Verordening op de advocatuur (hierna: Voda) gestelde eisen aan de praktijkvoering. Er is op verschillende momenten en meerdere keren tevergeefs geprobeerd om contact te krijgen met verweerder. Door het ontbreken van een reactie van verweerder in de klachtprocedure, het niet verstrekken van informatie over zijn toekomstplannen na het vertrek bij zijn voormalige kantoor en het niet voldoen aan de verplichtingen van CCV, wordt het toezicht ernstig gefrustreerd. Volgens de deken vereist de situatie die is ontstaan dat verweerder voor onbepaalde tijd zal worden geschorst in de uitoefening van de praktijk. Nu niet is gebleken dat verweerder nog als advocaat actief is, is het niet noodzakelijk een waarnemer aan te stellen.
4 BEOORDELING
4.1 Ingevolge artikel 60b van de Advocatenwet kan de raad op verzoek van de deken een advocaat die tijdelijk of blijvend geen blijk geeft zijn praktijk behoorlijk uit te oefenen, voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk schorsen.
4.2 De raad is van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting genoegzaam is gebleken dat verweerder blijvend of tijdelijk niet in staat is zijn praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen. Hiertoe overweegt de raad dat verweerder kennelijk heeft nagelaten te reageren op herhaalde verzoeken van de deken om informatie, zowel ten aanzien van aangelegenheden betreffende zijn kantoorvoering als ten aanzien van de tegen verweerder ingediende klacht, waardoor het toezicht door de deken ernstig wordt gefrustreerd. Ter zitting van de raad is verweerder, hoewel behoorlijk opgeroepen, evenmin verschenen. Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen de conclusie dat verweerder niet meer in staat is zijn praktijk naar behoren uit te oefenen. Omstandigheden die een aanwijzing voor het tegendeel zouden kunnen zijn, zijn niet gebleken. Dit leidt onvermijdelijk tot het treffen van een maatregel zoals door de deken verzocht.
4.3 De raad wijst het verzoek van de deken om verweerder met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd te schorsen toe.
BESLISSING
De raad van discipline:
- wijst het verzoek van de deken toe en schorst verweerder ex artikel 60b Advocatenwet met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk.
Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. M.W. Schüller, E.C. Gelok, S. Wieberdink, H.C.M.J. Karskens, leden, bijgestaan door mr. N.M.K. Damen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 september 2018.
Griffier Voorzitter
verzending
Deze beslissing is in afschrift op 24 september 2018 verzonden.