Rechtspraak
Uitspraakdatum
24-09-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2018:135
Zaaknummer
18-431/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door niet tijdig beroep in te stellen, zonder voorafgaand overleg met klager betaling van het griffierecht achterwege te laten en klager niet naar behoren te informeren over de beroepsfout en de uitkomst van de procedure. Niet gebleken dat verweerder klager in strijd met de waarheid heeft voorgehouden dat in maart 2016 een zitting had plaatsgevonden. Deels gegrond, deels ongegrond. Waarschuwing. Proceskostenveroordeling.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 24 september 2018
in de zaak 18-431/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Op 12 februari 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend tegen verweerder.
1.2 Bij e-mail aan de raad van 7 juni 2018 met kenmerk nr. K18-024 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 augustus 2018 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- De hierboven genoemde brief van de deken en de daaraan gehechte stukken.
2 Feiten
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:
2.2 Klager was in dienst van de gemeente G. Bij besluit van 19 november 2013 heeft het college van B&W van de gemeente G de disciplinaire straf van ontslag per 25 november 2013 aan klager opgelegd. Klager heeft hiertegen bezwaar aangetekend, welk bezwaar bij besluit d.d. 20 mei 2014 ongegrond is verklaard.
2.3 Klager heeft tegen het besluit d.d. 20 mei 2014 beroep ingesteld bij de rechtbank. Klager werd bijgestaan door mr. X, destijds kantoorgenoot van verweerder. Verweerder is op enig moment een eigen kantoor gestart. Klager heeft verweerder vervolgens verzocht om de behandeling van de zaak over te nemen, hetgeen verweerder heeft gedaan.
2.4 Op 26 januari 2015 heeft de rechtbank uitspraak gedaan, waarbij het beroep van klager ongegrond is verklaard. De uitspraak is op 4 februari 2015 verzonden. De rechtsbijstandsverzekeraar van klager heeft toestemming verleend om hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraak. Klager heeft verweerder verzocht om hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep (hierna: “CRvB”), hetgeen verweerder op 19 maart 2015 heeft gedaan.
2.5 Op 19 november 2015 heeft de CRvB uitspraak gedaan en het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De CRvB overwoog onder meer:
“(…) Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
(…)
De uitspraak waartegen hoger beroep is ingesteld is op 4 februari 2015 in afschrift aan partijen toegezonden. Het beroepschrift is op 19 maart 2015 ontvangen. Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend. Bij schrijven van 1 april 2015 is aan [verweerder] gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding. [Verweerder] heeft daarop niet geantwoord. Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.”
2.6 Op 3 november 2016 heeft verweerder de uitspraak van de CRvB toegestuurd aan klagers rechtsbijstandsverzekeraar, nadat deze daarom had verzocht.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat h ij:
1. heeft verzuimd om tijdig beroep in te stellen tegen de uitspraak van de bestuursrechter van 26 januari 2015;
2. heeft verzuimd tijdig het griffierecht bij de Centrale Raad van Beroep te voldoen;
3. klager over deze gemaakte beroepsfouten niet heeft geïnformeerd en hem in onwetendheid heeft gelaten over de uitkomst van de procedure;
4. klager in strijd met de waarheid heeft voorgehouden dat in maart 2016 een zitting had plaatsgevonden.
4 VERWEER
4.1 Het is juist dat verweerder het beroepschrift niet tijdig heeft ingediend. De oorzaak daarvan was gelegen in het feit dat verweerder twee data door elkaar had gehaald. Ook is juist dat verweerder het griffierecht niet heeft betaald, maar dat heeft verweerder bewust gedaan, omdat de overschrijding van de beroepstermijn niet verschoonbaar was, zodat het beroep hoe dan ook niet-ontvankelijk zou worden verklaard. Verweerder voelde zich erg ongemakkelijk bij de gemaakte beroepsfout omdat klager een vriend van hem was. Verweerder heeft klager op enig moment wel mondeling over de uitspraak van de CRvB geïnformeerd. Verweerder heeft klager niet voorgehouden dat in maart 2016 een zitting had plaatsgevonden.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen.
Ter zitting van de raad van 20 augustus 2018 hebben klager en verweerder meegedeeld dat zij de zaak geregeld hadden en dat klager zijn klacht introk. De raad heeft zich hierover beraden en na een schorsing aan partijen meegedeeld dat zij had besloten de behandeling van de klacht voort te zetten om redenen van algemeen belang, zoals bedoeld in artikel 47a lid 2 sub b Advocatenwet. De klacht is vervolgens inhoudelijk behandeld en de raad zal de klacht aan de hand van de hiervoor omschreven maatstaven beoordelen.
5.2 Verweerder heeft uitdrukkelijk erkend dat hij heeft verzuimd om tijdig beroep in te stellen tegen de uitspraak van de bestuursrechter van 26 januari 2015. Verweerder heeft eveneens erkend dat hij het griffierecht niet heeft voldaan. Verweerder heeft aangevoerd dat hij het griffierecht bewust niet heeft betaald omdat hem, na overleg met de griffie van de CRvB, duidelijk werd dat het beroep niet-ontvankelijk zou worden verklaard vanwege een niet-verschoonbare overschrijding van de beroepstermijn, zodat betaling van het griffierecht zinledig zou zijn. Wat er ook zij van de reden voor het niet voldoen van het griffierecht, vast staat dat verweerder hierover geen overleg heeft gepleegd met klager en dat de niet verschoonbare termijnoverschrijding te wijten was aan verweerders handelen of nalaten. De raad is van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen om, zodra hem duidelijk werd dat de appeltermijn door zijn toedoen was overschreden, klager te informeren over zijn beroepsfout en de gevolgen daarvan en de verdere aanpak van de zaak met klager te bespreken. Verweerder stelt dat hij klager op enig moment mondeling over de uitspraak van de CRvB heeft geïnformeerd, maar dit is door klager betwist en uit de overgelegde stukken blijkt noch van een dergelijk mondeling overleg, noch van schriftelijke vastlegging daarvan. Nu niet is gebleken dat verweerder klager naar behoren over de gemaakte beroepsfout en de uitkomst van de procedure heeft geïnformeerd heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat de klachtonderdelen 1, 2 en 3 gegrond zijn.
5.3 Ter zake klachtonderdeel 4 oordeelt de raad als volgt. Verweerder heeft betwist dat hij klager in strijd met de waarheid heeft voorgehouden dat in maart 2016 een zitting had plaatsgevonden. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van verweerder maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat nu is voor wat betreft dit klachtonderdeel niet het geval. Omdat de feitelijke grondslag voor klachtonderdeel 4 ontbreekt, zal de raad dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.
6 MAATREGEL
6.1 De kwaliteit van de bijstand van verweerder is onvoldoende geweest. Verweerder heeft verzuimd om tijdig hoger beroep aan te tekenen, heeft zonder voorafgaand overleg met klager het griffierecht niet voldaan en heeft klager niet naar behoren geïnformeerd over de gemaakte beroepsfout en de uitkomst van de procedure. Aldus heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De raad acht een waarschuwing in deze een passende maatregel.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.
7.2 Nu de raad aan verweerder een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50 reiskosten van klager;
b) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
c) € 500 kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.
7.5 Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen 1, 2 en 3 gegrond;
- verklaart klachtonderdeel 4 ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50 aan klagers op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.3 bepaald;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.
Aldus beslist door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, en mrs. R. van den Dungen en A.A.M. Schutte, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 september 2018
Griffier Voorzitter
Mededelingen van de griffier ter informatie:
Verzending
Deze beslissing is in afschrift op 25 september 2018
verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland- West-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten
- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten
Betaling griffierecht en proceskosten aan klager
Praktische informatie in geval in de beslissing griffierecht en/of proceskosten aan de klager zijn toegewezen.
Tenzij klager en de advocaat iets anders afspreken, heeft klager:
- vier weken nadat de beslissing onherroepelijk is geworden recht op betaling van de proceskosten.
- direct na de beslissing recht op betaling van het griffierecht. Klager kan echter ook kiezen om te wachten tot de beslissing onherroepelijk is. Hij loopt dan niet het risico het geld te moeten terugbetalen als de beslissing in hoger beroep niet in stand blijft.
De klager geeft zijn rekeningnummer tijdig schriftelijk door aan de advocaat.
Een beslissing is onherroepelijk als:
- na 30 dagen geen hoger beroep is ingesteld, of
- het Hof van Discipline de beslissing in hoger beroep heeft bekrachtigd.
Doorgaans zal de advocaat uit zichzelf op tijd betalen. Mocht dat ondanks aanmaning niet gebeuren, dan kan klager zich wenden tot een rechtsbijstandverlener, deurwaarder of de deken. De tuchtrechter heeft hierin geen rol.
Nadat hoger beroep is ingesteld, kan de beslissing overigens niet meer ten uitvoer worden gelegd (door beslag e.d.) tot de uitspraak van het Hof van Discipline.
Aan deze informatie kunnen geen rechten worden ontleend. De tekst van de wet en van de beslissing zijn doorslaggevend.
Rechtsmiddel
Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 85452, 2508 CD Den Haag
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres:
Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701
Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
d. Per e-mail
Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.
Tegelijkertijd met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl