Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-09-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:184

Zaaknummer

18-624/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. De uitlatingen van verweerder zijn niet onnodig grievend. Daarnaast geldt dat een advocaat mag afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal zoals de cliënt hem dat verschaft en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Dat in dit geval van een dergelijk uitzonderingsgeval sprake zou zijn is onvoldoende onderbouwd en blijkt overigens ook niet uit het klachtdossier. Klacht kennelijk ongegrond.  

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  24 september 2018

in de zaak 18-624/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 9 augustus 2018 met kenmerk 40-17-0411/97638, door de raad ontvangen op 10 augustus 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en de bij de voorzitter ambtshalve bekende beslissingen van de Raad van Discipline (hierna: de raad) van 17 januari 2017 en van het Hof van Discipline (hierna: het hof) van 10 juli 2017, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager en zijn ex-echtgenote (hierna: de vrouw) zijn jaren verwikkeld geweest in gerechtelijke procedures. Verweerder is sinds 2012 de nieuwe partner van de vrouw en is haar op enig moment ook als advocaat gaan bijstaan in procedures tegen klager.

1.2 Op 16 oktober 2015 heeft de vrouw aangifte tegen klager gedaan. Bij brief van 17 oktober 2015 heeft de officier van justitie laten weten dat de zaak is geseponeerd.

1.3 Op 22 oktober 2015 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan het Openbaar Ministerie (hierna: het OM), met onder meer de volgende inhoud:

“T.A.V. DE OFFICIER VAN JUSTITIE

Geachte heer/mevrouw,

Afgelopen vrijdag, 16 oktober jl., is door mijn cliënte, [de vrouw], geboren (…), aangifte gedaan van huiselijk geweld c.q. mishandeling door haar ex-echtgenoot, de recent bij wege van strafontslag van zijn taken als AG bij het gerechtshof Amsterdam ontheven en u naar ik aanneem dus welbekende [klager].

Cliënte is nog altijd niet geheel bekomen van de door haar bij bovengenoemde aangifte gerelateerde feiten opgekomen shock-toestand, want ruim 5 dagen verder is zij dagelijks nog steeds meermalen op rustgevende medicatie aangewezen om de anders onbedwingbare trillingen in haar extremiteiten een halt toe te roepen. Meteen na de mishandeling zijn van het gezicht van cliënte foto’s gemaakt waarop duidelijk te zien is dat zij een bloedend wondje op haar wang heeft. Cliënte is gisteren bij de huisarts geweest vanwege een na de hierboven bedoelde mishandeling almaar toegenomen pijn aan haar oogbol.

De gebeurtenissen van vrijdag 16 oktober jl.moeten worden geplaatst in de context en het perspectief van een zich inmiddels reeds 10 jaren (!) voortslepende vechtscheiding, welke destijds al moest volgen op jaren van huiselijk geweld en aanranding c.q. verkrachting binnen het huwelijk. De naar het oordeel van cliënte zonder meer op goede grond als verdachte aangemerkte vader van haar vier kinderen is na een procedure van ruim anderhalf jaar, welke ook nog werd voorafgegaan door twee jaren OTS, in januari van dit jaar uit zijn ouderlijk gezag ontzet. Meneer is, aldus de rechtbank in haar beschikking, in zijn onophoudelijke obsessieve strijd jegens cliënte elk belang van de vier betrokken kinderen uit het oog verloren. In de maanden na afgifte van de eerdergenoemde beschikking is het vooral de toenemende onvoorspelbaarheid van meneer die cliënte zorgen baart, en wel in die mate dat zij zich elke volgende keer afvraagt of de twee jongste kinderen van partijen nog wel veilig bij hun vader kunnen worden achtergelaten. De twee oudste kinderen hebben geruime tijd geleden zelf reeds besloten om niet meer naar hun vader te gaan.

Alleen dit jaar al is deze vader en ex-echtgenoot, die zijn gezag na die beschikking eerder dit jaar niet langer kon inzetten als wapen tegen cliënte, maar liefst negen (!) gerechtelijke procedures tegen cliënte begonnen. Daarvan is zijn hoger beroep tegen eerdergenoemde gezagsbeschikking veruit de belangrijkste, en juist die voor meneer alles-of-niets-procedure wordt donderdag 29 oktober a.s. ter zitting behandeld. En toch was het ook juist in die zaak dat verdachte afgelopen vrijdag meende een envelop met processtukken persoonlijk aan cliënte te moeten overhandigen, daarbij op de voet gevolgd door een buitengewoon vijandige en agressieve partner. Zulks terwijl hij nota bene wist dat ondergetekende, als raadsman van cliënte, reeds meermalen zijn beklag deed over dergelijke praktijken. De advocaat van meneer behoort de door haar namens hem in geding te brengen stukken op het kantooradres van ondergetekende te bezorgen.

De al jaren hooggespannen omstandigheden en ernstig verstoorde verhoudingen in aanmerking genomen moet in redelijkheid dan toch wel worden geoordeeld dat meneer dat meer dan aanmerkelijke risico dat hij zijn zelfbeheersing zou verliezen willens en wetens heeft aanvaard, en willen aanvaarden. Waar het door hem veroorzaakte letsel deze keer beperkt is gebleven tot lichte verwondingen en klachten, kan dat een volgende keer ook zomaar anders zijn. Zolang deze meneer niet ondubbelzinnig duidelijk is dat het opwachten en belagen van de moeder van zijn kinderen niet zonder gevolgen blijft doet hij in zijn merkwaardige beleving, zoals eigenlijk altijd, helemaal niets verkeerd, en dus treft hem geen enkele blaam. En voor de goede orde dan toch maar: het is een paar dagen later niet zozeer het lichamelijk letsel maar de vrees voor herhaling en de daardoor gevoelde dreiging die niet alleen cliënte maar ook haar vier inwonende kinderen parten speelt.

Maar hoe dan ook kan het de betrokken parketsecretaris en/of OvJ toch niet zijn ontgaan dat de in de aangifte van cliënte gerelateerde feiten door de verbalisant, die cliënte volledig overstuur en gedesoriënteerd in haar woning had aangetroffen, in precies diezelfde context worden geplaatst. Dat die kennelijk met niet meer dan een half oog gelezen aangifte aanleiding is gebleken voor de mededeling (zie bijlage) dat de zaak tegen verdachte is geseponeerd “gelet op verklaring verdachte en vriendin en letsel dat niet past bij (de) aangifte” is voor cliënte na al die jaren de zoveelste keer dat haar noodroepen (toch weer) niet worden gehoord.

Van een medewerker van Slachtofferloket Midden- Nederland heb ik dan bovendien ook nog moeten vernemen, tot verdere ontsteltenis van cliënte, dat na overleg met de betrokken parketsecretaris (…) niet alleen is besloten deze zaak überhaupt niet in te zenden (een parketnummer ontbreekt), maar ook om aan het sepot daarvan een code 01 toe te kennen, hetwelk bij mij weten niets minder betekent dan dat deze voormalig echtgenoot van cliënte het voordeel van de twijfel is gegeven, en niet langer als verdachte wordt aangemerkt. Waar de ‘toelichting’ van de OvJ aan duidelijkheid het nodige te wensen overlaat, is cliënte na alweer een slapeloze nacht alleen maar meer stupéfait, omdat zij de OVJ inmiddels hoort vertellen dat zij zich heeft lopen aanstellen, theater moet hebben gemaakt, en zij dus de zoveelste in die lange rij van ex- partners is die een onhandige actie van de wederpartij wil gebruiken voor nu dan kennelijk een naderende gezagsprocedure, zij haar ex- echtgenoot dus evengoed een loer heeft willen draaien, en zij daarom net als hij dader en slachtoffer tegelijk is geweest.

Of en hoezeer deze in en tussen die halve regel toelichting van de OvJ gelezen voorstelling van zaken kant of wal raakt is voor cliënte een groot vraagteken, waar het dat niet had moeten en mogen zijn. Ondergetekende zou denken dat uw Openbaar Ministerie, in juist die (vele) vermoedelijk (daarom) maar pietepeuterig gevonden zaken, zoals die van cliënte, een beslissing zou moeten willen motiveren, opdat (die vele) partijen en eventuele derden (e.g. rechters) ook daadwerkelijk kennis kunnen en in de meeste gevallen daarom ook zullen nemen van de aan een beslissing ten grondslag liggende gedachtegang, en zij niet alleen de aanvaardbaarheid van die beslissing maar ook uw legitimiteit kunnen controleren.

Namens cliënte verlang ik van uw Openbaar Ministerie daarom, als niet per ommegaande dan in elk geval toch UITERLIJK DINSDAG 27 OKTOBER AS. een wèl ter zake doende toelichting op het sepot bij eerdergenoemd schrijven d.d. 17 oktober jl. aan cliënte medegedeelde alsmede bijbehorend schaduwdossier, zulks in verband met een op korte termijn namens cliënte in kort geding jegens meneer te vorderen straat- en contactverbod, en een na ontvangst van de bedoelde stukken onverwijld te entameren artikel 12 Sv-procedure, bij uitblijven waarvan ik uw Openbaar Ministerie nu reeds voor alsdan aansprakelijk stel voor de door cliënte ten gevolge daarvan geleden schade.

Graag zie ik de gevraagde stukken en uw ontvangstbevestiging voor dit bericht zo spoedig mogelijk tegemoet.”

1.4 Klager heeft eerder, op 24 juni 2015, bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Bij brieven van 26 juni 2015, 20 augustus 2015, 6 november 2015, 10 november 2015, 17 januari 2016 en 8 februari 2016 heeft klager deze klacht aangevuld/toegelicht. De klacht van klager hield, zakelijk weergegeven, in dat verweerder:

a) de afgelopen jaren een groot aantal niet mis te verstane denigrerende en bedreigende e-mails aan klager en zijn huidige partner heeft gestuurd;

b) klager mondeling en schriftelijk heeft bedreigd met zelfs zware lichamelijke mishandeling;

c) klager en zijn twee dochters heeft belaagd;

d) klager en zijn huidige partner heeft belaagd;

e) de advocaat van klager sinds 2014 voortdurend bedreigt met tuchtrechtelijke maatregelen;

f) een buurvrouw van de vrouw heeft bedreigd;

g) een houding heeft tegenover klager van iemand die klager ‘naar het leven staat’;

h) achter de rug van klager en de advocaat van klager om inhoudelijk sturend contact heeft gehad met de deskundige in een door de rechtbank bevolen ouderschapsonderzoek;

i) althans de vrouw op 18 maart 2013 een lasterlijke brief van de vrouw aan de rechtbank heeft gestuurd vanaf het faxnummer van het (voormalige) kantoor van verweerder en hij deze brief niet heeft willen verstrekken aan de advocaat van klager, zelfs twee jaar later niet toen van het bestaan van deze brief bleek;

j) zich bij de advocaat van klager afwisselend heeft gemeld met verschillende (privé en zakelijke) e-mailadressen en verschillend briefpapier (blanco en/of kantoorpapier);

k) verzoeken van de advocaat van klager omtrent de hoedanigheid waarin hij in de verschillende procedures tussen klager en de vrouw optreedt bij voortduring onbeantwoord laat;

l) bewust schimmigheid creëert over het wel of niet optreden voor de vrouw tijdens zittingen;

m) optreedt als procesadvocaat van de vrouw maar, als de advocaat van klager zich weer bij hem meldt, weer snel aftreedt in die hoedanigheid en de advocaat van klager naar de vrouw verwijst;

n) meerdere keren zonder toestemming van de advocaat van klager of de deken in rechte een beroep heeft gedaan op confraternele correspondentie;

o) zich voorafgaand aan de zitting van 25 juni 2015 vijandig jegens klager heeft gedragen, waardoor klager het niet veilig vond om ter zitting te verschijnen;

p) bij aanvang van de (besloten) zitting van 25 juni 2015 onduidelijkheid heeft laten bestaan over de vraag of hij al dan niet optrad als advocaat van de vrouw;

q) meerdere keren heeft geweigerd aan de advocaat van klager tijdig een afschrift te verstrekken van door hem bij rechterlijke colleges ingediende (proces)stukken;

r) onjuiste mededelingen aan het hof heeft gedaan over het opvragen van verhinderdata;

s) onjuiste mededelingen aan het hof heeft gedaan over de invulling van de zomervakantie 2015;

t) onjuiste mededelingen aan het hof heeft gedaan over de door de advocaat van klager op 19 oktober 2015 aan hem gestuurde stukken;

u) zich meerdere keren onnodig grievend (over klager) heeft uitgelaten;

v) zich op 4 januari 2016, dezelfde dag als waarop hij aan de advocaat van klager had meegedeeld dat hij zich als advocaat terugtrok, als advocaat van de vrouw heeft gesteld.

1.5 Bij beslissing van de raad van 17 januari 2017 (zaaknummer 16-832/A/A) is deze klacht deels gegrond verklaard, waarbij aan verweerder een schorsing voor de duur van vier maanden is opgelegd. Bij beslissing van het hof van 10 juli 2017 (zaaknummer 170039) is laatstgenoemde beslissing van de raad bekrachtigd, met uitzondering van de gegrondbevinding van klachtonderdeel e) voor zover daarbij is beslist dat verweerder de advocaat van klager voortdurend bedreigt met klachten.

1.6 Bij brief van 29 november 2016 heeft klager bij de deken de onderhavige klacht ingediend over verweerder. Klager heeft zijn klacht aangevuld en toegelicht bij brieven van 25 juni, 28 juli, 30 juli en 3 september 2017.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij op 22 oktober 2015 als advocaat van de wederpartij een e-mail aan het OM heeft verzonden met daarin onware, onrechtmatige en ronduit lasterlijke uitlatingen.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer. Allereerst voert verweerder aan dat de onderhavige klacht hetzelfde (materiële) feitencomplex c.q. hetzelfde verwijt betreft waarover de tuchtrechter zich al heeft uitgelaten. Het hof heeft het totale optreden van verweerder reeds beoordeeld. De onderhavige klacht is ofwel reeds behandeld, ofwel meer van hetzelfde. Voorts voert verweerder aan dat de woorden in de e-mail van 22 oktober 2015 moeten worden bezien in de context van de gebeurtenissen die daaraan voorafgaand hebben plaatsgevonden. Klager stelt dat hij op 16 oktober 2015 een pakket stukken heeft geprobeerd te bezorgen aan het kantooradres van verweerder, hetgeen niet zou zijn gelukt. Vervolgens heeft klager zich begeven naar het woonadres van de vrouw, haar daar opgewacht en haar bij het verlaten van haar huis met dreigende houding en luid scheldend “Hier, kutwijf, aanpakken” geprobeerd te dwingen het pakket in ontvangst te nemen. Toen de vrouw dit weigerde en haar toevlucht in haar auto zocht, sprong klager aan de passagierszijde bovenop haar, om haar in de schermutseling daarna een klap tegen haar hoofd te geven. Die avond heeft de vrouw aangifte tegen klager gedaan. Klager is de volgende dag heengezonden, onder afgifte van een zogenoemd “sepot 01”. Daarmee zou de officier van justitie hebben geconcludeerd dat klager ten onrechte als verdachte was aangemerkt. Als reden werd aangegeven: “verklaring (van) verdachte en vriendin, en letsel dat niet past bij schade.” Zoals door verweerder in de e-mail van 22 oktober 2015 aan het OM is aangegeven kwam die afgegeven sepotcode “01” voor de vrouw erop neer dat zij zich die avond vreselijk moet hebben aangesteld, als zou zij een poging hebben gedaan om vooruitlopend op de aanstaande mondelinge behandeling van het hoger beroep in de gezagszaak een slaatje uit de bedoelde situatie te hebben willen slaan. Tegen deze achtergrond is de e-mail van 22 oktober 2015 aan het OM gestuurd. Verweerder had voldoende redenen om van de juistheid van de daarin vervatte zinsnede “De gebeurtenissen van vrijdag 16 oktober jl. moeten worden geplaatst in de context en het perspectief van een zich inmiddels reeds 10 jaren (!) voortslepende vechtscheiding, welke destijds al moest volgen op jaren van huiselijk geweld en aanranding c.q. verkrachting binnen het huwelijk”, waarover klager klaagt, uit te gaan. Er was voldoende aanleiding de betreffende zinsnede op te nemen, en er waren geen redenen die hem daarvan hadden moeten weerhouden. De betreffende stellingname was functioneel. Vanwege de op hem rustende geheimhoudingsplicht kan verweerder geen uitleg geven over hoe en wanneer hij deze feitelijke informatie van zijn cliënte heeft vernomen. Overigens liet het OM op 28 oktober 2015 weten dat een sepot 02 inderdaad meer op zijn plaats was geweest, aldus steeds verweerder.

4 BEOORDELING

4.1 Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2 Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat klager kennelijk niet-ontvankelijk is in zijn klacht op grond van artikel 47b Advocatenwet (ne bis in idem) overweegt de voorzitter als volgt. Ingevolge artikel 47b Advocatenwet kan niemand andermaal tuchtrechtelijk worden berecht voor een handelen of nalaten waarvoor ten aanzien van hem een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen. De thans te beoordelen klacht bevat evenwel niet hetzelfde verwijt aan verweerder als de klacht waarop de hiervoor onder punt 1.5 genoemde (inmiddels onherroepelijke) beslissingen  van de raad en het hof zien. Er worden in de onderhavige klachtzaak nieuwe tuchtrechtelijk relevante feiten en nieuwe tuchtrechtelijk relevante gedragingen gesteld. De voorzitter gaat dan ook voorbij aan dit verweer en zal hierna inhoudelijk op de klacht ingaan.

4.3 De voorzitter overweegt dat, hoewel voorstelbaar is dat klager zich door de gebruikte bewoordingen in de e-mail van 22 oktober 2015 gegriefd voelt, geldt dat verweerder hiermee het standpunt van zijn cliënte heeft overgebracht en daarbij de grenzen van het betamelijke niet heeft overschreden. De voorzitter is van oordeel dat de uitlatingen door verweerder redelijkerwijs functioneel kunnen worden geacht in het licht van de lopende procedures tussen klager en de vrouw. De uitlatingen zij daarom niet onnodig grievend. Daarnaast geldt dat een advocaat mag afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal zoals de cliënt hem dat verschaft en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Dat in dit geval van een dergelijk uitzonderingsgeval sprake zou zijn is onvoldoende onderbouwd en blijkt overigens ook niet uit het klachtdossier. De klacht is daarom kennelijk ongegrond. 

4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. P.M. Wamsteker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 24 september 2018.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 24 september 2018 verzonden.